I
meentebeleid" is mogelijk gebleken in een stad van bijna 120.000 inwo
ners.' Ook burgemeester Maarschalk mengde zich ten slotte nog in het
debat: hij prees het superieure gehalte van de Haarlemse scholen waar
een behoorlijke tucht werd gehandhaafd. Hoe zou nu een leraar die het
ene uur les geeft aan een school waar hij aan de leerlingen de meest
mogelijke vrijheid laat, op een ander uur van de dag op een andere school
'een ijzeren, althans een zeer strenge tucht' kunnen handhaven? Zou
men van een predikant mogen verlangen om 's morgens een vrijzinnige
en 's middags een orthodoxe preek te houden? De burgemeester moet
-80- beslist hier en ginder 'over het ruitje' gekeken hebben om zo precies te
weten waar een ijzeren tucht heerste en waar niet. Reinalda's oppositie
tegen het beleid van b en w leidde tenslotte tot een motie om bij benoe
mingen voortaan alleen te letten op de kwaliteiten van de betrokkenen.
Het college kon zich hiermee verenigen. Aan een benoeming van
Römelingh viel overigens niet meer te denken. Hij had inmiddels op zijn
eigen school een volledige benoeming aanvaard.
Het Gemeentelijk Lyceum wordt opgeheven
In 1931 was het aantal leerlingen van het Gemeentelijk Lyceum toegeno
men tot 489. Hiervan waren er slechts 29 gymnasiast. De derde klas telde
negen leerlingen. In het college van b en w begon men zich zorgen te
maken over deze situatie. Hoe kwam het dat de klassieke afdeling maar
niet tot bloei wilde komen? Onderwijsinspecteur G. Bolkestein werd om
raad gevraagd. Hij adviseerde om een nieuwe hbs in de Tempelierstraat
te vormen ter ontlasting van het lyceum. Dan zou er aan de Zijlvest ruim
te genoeg zijn voor een normaal, niet te groot lyceum, waar ook de gym
nasiumklassen werden ondergebracht. M)
Op 8 januari 1932 werd de commissie-Thiel door wethouder Roden
burg geïnstalleerd om onderzoek te doen naar de levensvatbaarheid van
de gymnasiale afdeling. Behalve mr. J.H. Thiel, ooit in een grijs verleden
wethouder in Haarlem en later inspecteur van het handelsonderwijs,
maakten deel uit van de commissie: professor H. Bolkestein, hoogleraar
in de oude geschiedenis te Utrecht en broer van de inspecteur, K. Brants,
hoofdinspecteur van het lager onderwijs en dr. D. Coelingh, oud-direc
teur van een hbs te Amsterdam.
Ruim een maand later was het rapport gereed. Het was een degelijk
werkstuk. De toekomst van het lyceum als geheel zag men zonnig in.
'Reeds de naam Lyceum schijnt velen te imponeren in Haarlem zoo goed
als elders. Een Lyceum schijnt te worden aangevoeld als een instituut
voor geestelijke of maatschappelijke elite.' Daartegenover was de hbs-a
Haerlem Jaarboek 2003