scholen in Haarlem en aan de besturen van lerarenorganisaties. Over het
algemeen werd positief gereageerd. Dat het gebouw aan de Tempelier
straat niet over natuur- en scheikundelokalen beschikte en dus niet
geschikt was om een hbs-b te herbergen, leek bij sommigen de grootste
zorg. Ook het bestuur van de afdeling Haarlem van het Genootschap van
leeraren aan Nederlandse gymnasia betuigde adhesie met de doelstellin
gen van het rapport. Daarentegen liet het bestuur van de Vereniging van
leeraren en leeraressen aan gemeentelijke inrichtingen van gymnasiaal en
middelbaar onderwijs te Haarlem een geheel ander geluid horen. Het liet
namelijk weten dat het, na het stuk uitvoerig bediscussieerd te hebben op -83-
de algemene ledenvergadering, niet tot een advies kon komen. Dit geluid
was des te opvallender, omdat de voorzitter van deze vereniging niemand
anders was dan dr. G. Ras, die zich telkenmale als een vurig voorstander
van het Gemeentelijk Lyceum had gepresenteerd. Blijkbaar bestond er
binnen die vereniging sterke weerstand tegen het beleid van Ras c.s.,
zodat het onmogelijk was een duidelijke uitspraak in één of andere rich
ting te doen.
Waar die oppositie vandaan kwam, laat zich niet moeilijk raden. Sinds
1927 was ir. M. Voorzanger directeur van de hbs-a als opvolger van
dr. Elzinga, die inspecteur was geworden. Deze directeur liet er geen twij
fel over bestaan, dat hij één grote wens had, namelijk de opheffing van de
A-afdeling van het Gemeentelijk Lyceum. Sinds het kb van 1928 was de
A-afdeling van het lyceum immers vrijwel een doublure van de hbs-a
geworden.
Zeer felle kritiek op het rapport van de commissie-Thiel kwam uit de
pen van Elzinga in een uitvoerig en goed gedocumenteerd betoog. Hij
verklaarde het succes van het lyceum vooral uit de onzekere periode die
daarvoor rond het schoolgeld van de buitenleerlingen had geleid. 'Toen
de schoolgeldregelingen weer een gemakkelijke toelating der buitenleer
lingen tot het openbaar vhmo mogelijk maakten, begon het openbaar
onderwijs zijn ontwikkeling regelmatig te vervolgen,' schreef Elzinga,
daarmee de stelling van de commissie-Thiel dat de groei van het open
baar onderwijs in Haarlem met 41 procent te danken zou zijn aan het
bestaan van het Gemeentelijk Lyceum in twijfel trekkend. Hij besloot zijn
requisitoir met de woorden: 'Het rapport van de commissie Thiel draagt
meer het karakter van bekwaam pleidooi dan van een objectief rapport.'
De uitslag van de enquête was duidelijk genoeg. De grote meerderheid
van hen die direct of indirect bij het Haarlems middelbaar onderwijs
waren betrokken, toonde zich voorstander van handhaving van het
Gemeentelijk Lyceum. Alleen Elzinga en Voorzanger lagen dwars en met
hen de docenten van de hbs-a. Ondertussen duurde het bijzonder lang
DR. J. RÖMELINGH