len, die van sinne souden mogen sijn om sich binnen de stadt
Leyden neder te slaen ende haere woonplaets te nemen, door
gebreck van bequame huysen naer haere staet ende gelegentheyt,
genootsaeckt sijn geweest hier vandaen te blijven ende sich elders
metterwoon te begeven...'.50)
Boudewijn komt aan het Rapenburg wonen waarschijnlijk door bemid
deling van familieleden of relaties. De rijkere bewoners die zich juist aan
het Rapenburg concentreerden, vormden een nauw verweven groep uit
de kringen van het stadspatriciaat en de textielindustrie, vaak door huwe
lijken onderling verbonden. Veel families bezaten meerdere huizen tege
lijk, deels in gebruik bij de kinderen of naaste verwanten.
Er wonen familieleden in Leiden: onder meer Boudewijns jongere zuster
Anna, gehuwd met Adriaen Byman, stadsgeneesheer van Alkmaar, en
voorheen woonachtig in Enkhuizen. In 1640 woont zij als weduwe op
Rapenburg nr. 50. Zij heeft in 1644 een Hendrik Hendriksz Bernarts bij
zich op kamers. Haar nicht Anna van Offenberch is in 1628 in Haarlem
getrouwd met ene Hendrick Bernaerts: waarschijnlijk is het hun zoon die
in Leiden gaat studeren en inwoont bij zijn familie. Anna Byman-van
Offenberch sterft op 12 mei 1651 en wordt begraven in de Pieterskerk.
Haar zoon Paulus Adriaensz Byman verkoopt het huis in 1663 aan buur
man Diederik van Leyden van Leeuwen.
Waarom trekt Boudewijn van Haarlem naar Leiden?
Misschien heeft Boudewijns zuster hem via haar relaties in Leiden
geïntroduceerd bij de stadsbouwmeester. Deze functie werd vanaf 1639
bekleed door Arent van 's-Gravesande, maar zijn voorganger was Jan
Jacobs van Banchem, die ondermeer ook kapitein van de schutterij was. B)
Voor de stadsbouwmeester Arent van 's-Gravensande naar Leiden
kwam, bouwde hij in 's Gravenhage de schuttersdoelen. Het zou kunnen
dat Boudewijn de beide stadsbouwmeesters via de schutterij kent en op
die manier bij de Leidse stadsuitbreiding betrokken raakt.
Vanwege de enorme woningnood die de stroom immigranten teweeg
brengt heerst in Leiden grote bouwdrukte. De zesde vergroting, nu bui
ten de Zijlpoort, is in 1644 in volle gang. Men neemt zelfs vaklieden aan
van buiten de stad, een doorbreking van het monopolie van de gilden, dat
bepaalt dat alleen poorters binnen Leiden werkzaam mogen zijn. De
stadsfabriek besteedt de civiele en bouwkundige werken voor de ontslui
ting van het nieuwe gebied uit. De levering van de materialen houdt de
stad echter aan zich 541 en die materialen komen uit de zuidelijke
Nederlanden en Duitsland, via Zwolle als stapelplaats. De stadsmeester-
steenhouwer reist daar regelmatig naar toe om Bentheimersteen in te
kopen. 55'
GERTRUDIS A.M. OFFENBERG