De steengroeven in Bentheim en Gildehaus waren eigendom van de
graaf van Bentheim die de diverse 'Kuhlen' verpachtte. Vanaf het midden
van de zeventiende eeuw tot in de tweede helft van de achttiende eeuw
blijken er verdragen te worden afgesloten met zogenaamde Hollandse
steenhandelscompagnies. In maart 1646 bijvoorbeeld sluit graaf Ernst
Wilhelm zu Bentheim een verdrag met dr. Hendrik Spiering en zijn 'mit-
geallierte Kaufleute' te Amsterdam. Het verdrag gold voor drie jaar en
jaarlijks werd zo'n 80.000 kubieke voet steen afgenomen, waarvan er
60.000 naar de Amsterdammers en 20.000 naar Zwolse kooplieden ging.
Met die bouwmaterialen heeft Boudewijn van Offenberch iets te
maken. In 1642 huurt hij namelijk op of aan 'het Steenschuur'. 57) De hui
dige benaming 'Steenschuur', zowel de straat als het water in Leiden,
komt niet geheel overeen met die van de zeventiende eeuw, toen hij ver
wees naar een plek ergens tussen Hogewoerd en Kloksteeg. Boudewijn
zal daar een plaats hebben gehuurd om stenen op te slaan. Als hij op 11
Handtekening van Boudewijn van Offenberch uit een notariële akte uit 1630.
februari 1653 in Bentheim overlijdt, wordt hij in het sterfregister namelijk
als 'Steinhandler' vermeld. Kennelijk heeft hij als steenhandelaar een
aandeel gehad in de vergroting van de Leiden. Bij de bouw van de
Haarlemmerpoort in 1632 worden 'kooplieden van de Bentheimersteen'
apart vermeld. 59) Zowel de Hogewoerdspoort als de Witte Poort werden
met natuursteen bekleed. Bij deze laatste, waarvan een nieuwe binnen
poort in 1650 werd gebouwd, is het natuursteen 'door derden' geleverd. 6o>
Onder meer door Boudewijn?
Boudewijn in Bentheim
Boudewijn woont van 1642 tot 1652 in Leiden, want de gereformeerde
kerkregisters aldaar melden dat zijn echtgenote Beatrijs Leijniers op 24-
Haerlem Jaarboek 2004