De Kamp ligt aan de oostkant van de strandwal in het oude oevergebied
van het Spaarne, de Heiliglanden liggen comfortabel midden op de
strandwal, de Vijfhoek ligt er deels op en deels net erbuiten. Vervolgens
zullen we stil staan in de buurt van Houtplein en Tempelierstraat. Via de
Baan - de strook tussen Dreef en Kleine Houtweg - belanden we ten slot
te op het land tussen de Kleine Houtweg en het Spaarne. Daar was al
vroeg sprake van het Rozenprieel, maar ook zal blijken dat er een tame
lijk omvangrijk leengoed heeft gelegen waarvan de graven van Holland
leenheren waren. Die bevinding is één van de ingrediënten voor de laat
ste paragraaf, dat probeert de geografische structuur van de grafelijke hof -109-
van Haarlem te belichten. In dat kader vinden nog kleine excursies plaats
naar het gebied tussen Dreef en Wagenweg en naar het stadscentrum.
Stad en vrijheid
Het is niet bekend of Haarlem al door een gracht of wal was omgeven
toen graaf Willem 11 in 1245 de nederzetting stadsrecht verleende. De
stadsrechtoorkonde zelf zwijgt daarover. De eerste verwijzing naar ver
dedigingswerken is te vinden in het accijnsprivilege dat Haarlem in 1274
van graaf Floris V ontving. Het privilege gaf de stad het recht om op
bepaalde goederen een verbruiksbelasting te heffen en om een belasting
in te voeren op de uitoefening van nering en bedrijf. Er werd uitdrukke
lijk bij vermeld dat de opbrengsten bedoeld waren, om de aanleg van
nieuwe verdedigingswerken te bekostigen. Uit het feit dat er geld nodig
was voor nieuwe verdedigingswerken, volgt overigens nog niet dat de
stad al eerder door beschermingsmiddelen was omgeven. Volgens de vijf-
tiende-eeuwse kroniekschrijver Johannes de Beke doorstond Haarlem in
1274, dus in hetzelfde jaar waarin de stad het accijnsprivilege ontving, een
belegering door Kennemers dankzij goede verdedigingswerken. 2) Men
kan zich voorstellen dat er ondanks de goede afloop kostbare herstel
werkzaamheden nodig waren en dat daarin de reden voor het accijnspri
vilege lag. De woordkeus van Beke wekt echter sterk de indruk dat de
verdedigers van de stad zich in 1274 hadden teruggetrokken in een weer
bare burcht, in plaats van achter een wal die de gehele stad omgaf.
Pas in 1297 wordt er ondubbelzinnig naar de stadsgracht en stadsmuur
verwezen, wanneer graaf Jan 1 het poortrecht bevestigt van mensen die
buiten de stadsmuur wonen. De oorkonde spreekt van 'liede die an
Harlem wonen buten muren, beide over die bregghe en te Ruttsevoert, te
Scoten waert ende in den Houte buter grafte, die an der grafte wonen.' In
deze omschrijving lag iedereen besloten die rondom de stad dicht buiten
de stadsmuur woonde. Als laatste werden de mensen genoemd die aan de
BERT KOENE