vervallen. 521 De vroegst bekende belening met het goed vond plaats in 1251. Ridder Simon van Haarlem gaf het toen in leen aan Jacob van Hilse- broec, poorter van Haarlem. 53) in 1331 werd het goed omschreven als 38 morgen (ca. 32 hectare) groot, naar het westen reikend tot het midden van het veen. 54) Het liep dus tot halverwege de veenstrook die tussen de strandwallen van Haarlem en van Bloemendaal lag. Aan de zuidkant werd het leen begrensd door 'ver grieten vene' (1331). 'Ver' is Middelnederlands voor vrouwe. Vermoedelijk wordt jonkvrouw Margriet van Zaenden bedoeld, want die was gegoed in het veen.551 Het Wijde Geldelozepad ten zuiden van de Tempelierstraat stond vroeger -123- bekend als de Molensteeg, naar de molen die op de hoek van de Baan stond, maar ook als de Margrietenlaan of Grietenlaan. s6> in het verleng de daarvan liep een laantje naar het midden van het veen, ongeveer langs de tegenwoordige Westergracht. Ook dat laantje droeg de naam Grie tenlaan. 57) De benaming Margrietenlaan was al oud, 581 en kan daarom zeer wel teruggaan op de jonkvrouw Margriet (van Zaenden?) die in 1331 land had aan de zuidkant van het grafelijke leen van 38 morgen. Het land van vrouwe Margriet moet dan rond de Margrietenlaan hebben gelegen, en het leen van 38 morgen niet ver ten noorden daarvan. Vanuit het mid den van het veen gerekend moet men zich de zuidgrens van het leen dus ongeveer langs de Leidsestraat of Brouwersstraat denken, dat wil zeggen toelopend op de zuidwesthoek van de stadsvrijheid. Het leengoed in Haarlemmerveen moet zich vanaf deze zuidgrens een flink stuk naar het noorden hebben uitgestrekt om aan de oppervlakte van 38 morgen te komen, maar dat is nu van weinig belang. Interessanter is dat er ook een uitstulping binnen de vrijheid bij hoorde. De vroegste aanwijzing daar voor is, dat in 1331 'den broec' als noordelijke begrenzing van het leengoed werd aangegeven. We weten al dat de strook land ten westen van de Botermarkt als de Broek bekend stond. Men zou nog kun nen argumenteren dat de Broek misschien tot in het veen doorliep, zodat de begrenzing van het leengoed door de Broek nog niet hoeft te beteke nen dat het tot binnen de vrijheid reikte, maar er is meer. De bewoor dingen bij een veel latere belening (1447) maken duidelijk dat er wel dege lijk een lap grond binnen de vrijheid bij het leen behoorde.S9) Het leen goed was toen al sterk verbrokkeld. Er waren nog maar tien morgen van over, verdeeld in een aantal aparte percelen. De meeste daarvan lagen ten westen van de toenmalige stadssingel (Wilhelminastraat), maar er hoor de ook een boomgaard ten oosten van de singel bij. Die boomgaard grensde in het noorden aan de gasthuistuin en in het zuiden aan de Schuttersdoelen. Dit stuk van het oude leengoed lag dus op het terrein dat later de Ramen werd genoemd. 6°> In 1612 resteerde van het leen nog BERT KOENE

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2004 | | pagina 125