exacte ligging uit verkopingen in de vijftiende eeuw. Het ene perceel is
niet van belang, want dat lag zover naar het westen dat er geen sprake
was van nabijheid tot de singel. 75) Het andere geval betrof de verkoop van
een erf in 1472. ?6> Dat erf lag op de noordhoek van de Margrietenlaan
(Wijde Geldelozepad) met de heerweg (Houtplein). Met andere woorden,
ten noorden van het erf lag het Heerenhek (zie kaart 5). Het erf in kwes
tie was geen eigendom van de jansheren, maar ze worden wel genoemd
als eigenaars van het belendende perceel in het noorden. Dat bewijst dat
de jansheren grond bezaten op de noordhoek van Heerenhek en Hout
plein. Vermoedelijk was dit hetzelfde perceel dat in 1570 als 'der tempe
len kerckhoff ofte Sint Janskerckhoff wordt aangeduid.
Het is nu gebleken dat het klooster van Willem van Egmond direct aan
het tegenwoordige Houtplein kan hebben gelegen. Die mogelijkheid
wordt pas een zekerheid als aangetoond kan worden dat verder weg van
het Houtplein de grond tussen Tempelierstraat en Raamsingel niet aan de
jansheren toebehoorde. Dan is er immers geen alternatief voor de stek
aan het plein. Het aardige is nu, dat die zekerheid inderdaad verschaft
kan worden.
Daarvoor moeten we het landbezit van het Elisabethsgasthuis in de
beschouwing betrekken. Het gasthuis verwierf in de loop der tijden een
flinke collectie landerijen in het gebied ten westen van Houtplein en
Wagenweg, tot diep in het veen. Daaronder was een perceel genaamd
Meynaertshorst, waarvan het gasthuis vóór 1413 voor een derde deel eige
naar was, en waarvan gasthuismeesters in 1413 het resterende deel van de
eigendomsrechten aankochten van Willem van de Woude. De Mey
naertshorst was aanvankelijk grafelijk leengoed geweest. Dit blijkt in
TO0) toen Gerard Willem Albertszoonszoon de helft ervan tegen betaling
als eigen goed verwierf. ?8> Later moet de andere helft ook uit de grafelij
ke leenkamer zijn losgemaakt, anders had het Elisabethsgasthuis de
Meynaertshorst niet in vol eigendom kunnen krijgen. Hoe dat precies in
zijn werk is gegaan is van minder belang dan de ligging van het perceel.
Bij de transactie in 1413 werd die ligging heel duidelijk omschreven: bui
ten de Grote Houtpoort, ten zuiden en ten westen grenzend aan de
Margrietenlaan, ten noorden aan de stadsvest (Raamsingel).
Het essentiële punt is de zuidelijke én westelijke begrenzing door de
Margrietenlaan. Dat is alleen mogelijk waar de laan een slinger naar het
noorden maakte (nu het noordelijkste stukje Koninginneweg). Mey
naertshorst reikte westwaarts dus tot in de tegenwoordige hoek tussen
Tempelierstraat en Koninginneweg. Met die kennis is het perceel onmid
dellijk te identificeren in het kaartboek van de landerijen van het
Elisabethsgasthuis dat in 1583 door Pieter Bruins werd vervaardigd.79) De
Haerlem Jaarboek 2004