Varia Piet Vluchtig -159- Als men de naam van Frits Smit Kleine (1845-1931) al kent, kent men hem meestal enkel als die van een schrijver met wie Lodewijk van Deyssel in zijn scheldkritieken onbarmhartig gesold heeft. Van Deyssels bespreking van de bundel Schrijvers en schrifturen (Haarlem 1891) begint zo: 'Eerst voelde ik mij jegens het werk van den heer F. Smit Kleine, zoo als een tijger zich jegens een groot stuk rood vleesch voelt, dat in zijn hok is geworpen. Ik dacht: wacht, daar iets van dien heelen kleine, dat zal ik eventjes verslinden, het ziet er lekker uit, ik zal er mij eens aan te goed doen, ik zal het verscheuren en vernielen, ik zal het inslokken en dan weer uitpoepen, ik zal het tot een walgelijken moes maken, weêrzin-wekkend voor ieder-een. Toen ben ik gretig met mijn neus er op en er in gaan snuffelen. En... nei, nei, 't is me te duf, het is te oud, het heeft te lang gelegen, zoo'n stuk van een koe is niet als wijn, die met het liggen beter wordt.' Smit Kleine werd op 11 april 1845 geboren in Haarlem, waar hij tot zijn eenentwintigste bleef wonen. Zijn tijdgenoten kenden hem als dichter, als succesvol verhalenschrijver over het ambtenarenwezen, als essayist en journalist, als vertaler en biograaf van de Roemeense koningin Carmen Sylva en niet in de laatste plaats als tijdschriftoprichter en -redacteur. Hij was o.a. betrokken bij De Banier, Nederland en Den Gulden Winckel. Veel van zijn werk publiceerde hij onder het pseudoniem Piet Vluchtig. Smit Kleine heeft altijd gekoketteerd met de zelfveroordeling die deze naamgeving aankleefde. Hij mocht graag zeggen dat de waarde van zijn schrifturen door zijn pseudoniem afdoende gekarakteriseerd was. In het Haagse dagblad Het Vaderland van 22 november 1916 publiceerde hij een feuilleton over 'De ellende van een Schuilnaam', waarin hij zich erover beklaagde dat journalisten steeds maar weer de verbasteringen Piet Luchtig en Piet Kluchtig als een geestige vondst debiteerden. Maar aan NOP MAAS EN A.G. VAN DER STEUR

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2004 | | pagina 161