Spuit io een bordje hing waarop met krijt stond geschreven waar de
brand was. Ook hoorden we dan 'Jetje' uitrukken. Jetje was een brand
spuit met één paard ervoor. Deze stalde bij Stalhouderij Heinis in de
Ridderstraat achter ons huis en met een bel werd zijn komst aangekon
digd. Mijn broer Geer was ook bij de brandweer en ging er ook heen.
Mijn broer Henk was erg nieuwsgierig en ging vaak kijken als mijn moe
der het goed vond. Ik was zelf nog te klein. Wanneer de schel tijdens het
eten ging, en dat kwam wel eens voor, dan bleef ik alleen achter met een
boze moeder. Na het eten werd er door het dagmeisje een teiltje met
_i8— warm water boven gebracht en waste mijn moeder het zilveren bestek af.
Mijn moeder besprak 's morgens met Fie wat er gegeten zou worden en
Fie kocht het meeste in bij de slager aan de overkant, de kruidenierswa
ren kwamen van de winkel van A. van der Maaren Jansen aan de
Kruisstraat 35, gebak en koek van banketbakkerij Gussenhoven aan de
Kruisstraat 53 (nu Hema) en vis van Broekmeyer, Kruisstraat 19. De bak
ker (Franken), de melkboer (Sierkan) en een groenteboer kwamen met
een handkar langs de poort op de Nieuwe Gracht.
Dat boodschappen doen met Fie of een dagmeisje was steeds boeiend.
Zo hingen er in de viswinkel van Broekmeyer grote houten borden aan
de muur waarop oesters neergelegd konden worden. De aantallen: 20,30,
40 of zelfs 100 stonden erop geschilderd. Soms bestelden wij met oudjaar
of Sinterklaas zo'n plateau oesters, waar mijn vader dol op was. Ik hield
er toen niet van, maar dat is overgegaan. Toch eet ik ze nu ook niet, want
het is te duur. Bij de 'Vleeschhouwerij' van Houtman, Kruisstraat 26,
haalden wij ook vaak vleeswaren. Daar werd soms in de winkel geslacht.
De deur naar de straat was dan dicht, maar je hoorde het varken gillen
en het bloed stroomde onder de deur door op straat.
Ook mocht ik samen met het meisje rekeningen gaan betalen. Eens in
de maand of in de drie maanden kwamen de rekeningen van de leveran
ciers. Mijn moeder telde dan het geld uit en deed dit in een linnen zakje;
hiermee gingen we betalen. De dienstbode kreeg dan een fooitje en ik een
koekje of plakje worst.
Enkele malen per jaar huurde mijn vader een rijtuig of auto met
chauffeur voor een dagtochtje naar Zandvoort, de ruïne van Brederode
of de bloembollenvelden. Op een zondag dat het Kaagweek was, werd
ook eens een auto gehuurd en op mijn verzoek zouden we naar de Kaag
rijden. De chauffeur van de open auto, uitgerust met vliegkap en stofbril,
keek lang op de kaart en een uurtje later stonden wij bij het gemaal De
Leeghwater aan de Ringvaart van de Haarlemmermeer. Hij zei: 'Hier zijn
de Kagerplassen'. Wij zagen heel in de verte een paar zeilen, maar geen
zeilwedstrijden. Dat was mijn eerste kennismaking met de zeilsport, waar
ik later zo veel genoegen aan zou beleven.
Haerlem Jaarboek 2004