voortging' moest Jacob op de vergadering verschijnen. Daar werd hij 'ver maand zich aan de in het weeshuis bestaande orde te onderwerpen'. Op diezelfde vergadering besloten de regenten te proberen de jongen bij Van Tongeren onder dak te brengen. Maar Jacob liet zich niet meer zoveel zeggen. Intussen was ook nog gebleken dat hij geheel tegen alle regels in, zonder overleg met de regenten, op een ander adres had gewerkt: bij een andere zwager, behanger van beroep. Nota bene had hij het daar ver diende geld vervolgens in eigen zak gestopt en niet, zoals regel was, voor de helft afgedragen aan het weeshuis. Jacob, opnieuw ter vergadering geroepen, kon deze wandaad niet ontkennen. In een laatste poging hun -71- gezag te laten gelden, besloot het bestuur dat Jacob teruggehaald moest worden binnen de muren van de weeshuis en daar aan het werk gezet. Hij had immers zijn vrijheid misbruikt! Maar de opstandige, inmiddels twintigjarige, burgerwees dacht er niet over zich te melden en bleef weg. Niet lang daarna verscheen de vrouw van de klompenmaker bij het huis en zei 'onder min gepaste uitdrukkingen' dat Jacob niet meer zou komen. Wel spande zwager Van Tongeren zich in om nog kostgeld voor Jacob te bemachtigen. Hiertoe schakelde de Heemsteedse klompenmaker zelfs een advocaat in, maar tevergeefs. Toen Jacob het volgende jaar, op 2 juni 1913, eenentwintig werd en hiermee dus burgerwees af was, had hij wel zijn uitzet verspeeld. Dat deze twaalfjarige jongen, wiens opname gemeld werd op de be wuste vergadering van 12 maart 1904 zoveel problemen zou geven, kon het respectabele gezelschap toen natuurlijk niet weten. Hij was een uit zondering. De meeste weeskinderen namen de stap naar volwassenheid een stuk braver en rustiger. Zoals de drie kinderen Van der Schaar bijvoorbeeld, die eerder al even ter sprake kwamen. Allereerst kleine Maarten, die vol gens het Kinderboek 'een beste jongen' was.I5) Hij kreeg een opleiding tot smid op de Ambachtsschool en na zijn leertijd bij een firma 'in kunstli chaamsdelen' succesvol doorlopen te hebben, vond hij een baan, eerst als machinebankwerker, later als instrumentmaker. Hij verliet het weeshuis in 1920, mèt uitzet. Ook de drie jaar oudere zus Neeltje heeft een goede pers: 'vlug en schrander van hoofd', 'altijd goed opgepast', 'bescheiden haar plicht gedaan' zijn de kwalificaties.l6) In 1915 verliet ze het Huis, de regentessen hadden een goede betrekking voor haar gevonden: in de huishouding bij een nette familie, zoals voor meisjes gebruikelijk was. Maar na vier jaar, in verschillende 'huizen' in Haarlem en Bloemendaal gediend te hebben, koos Neeltje voor een onafhankelijker bestaan - ongetwijfeld in overleg met de regentessen, want meerderjarig was ze nog niet - en vestigde zich als naaister. Dat vak leerden alle meisjes op de naaischool van het weeshuis. CLARA BRINKGREVE

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2004 | | pagina 73