Boudewijn van Offenberch, de vaandrig van Frans Hals Toen het Frans Halsmuseum in 1988 de grote jubileumtentoonstelling Schutters in Holland: Kracht en zenuwen van de stad organiseerde, prijkte op alle stadsbussen het portret van een vaandeldrager. Deze figuur staat uiterst rechts op het schilderij 'De Maaltijd van officieren van de Sint-Jorisschutterij' geschilderd door Frans Hals in 1616. Ik stond met mijn vader Willem Offenberg (1915-1991) voor het be roemde schuttersstuk en hij merkte op: 'Die vaandeldrager lijkt precies op oom Gerhard'. En omdat hij was geïdentificeerd als Boudewijn van Offenberch r», vroegen wij ons af: is deze Boudewijn een familielid? Die vraag was aanleiding tot een genealogisch onderzoek naar het ge slacht Offenberg in Europa. In 1995 werd hiervoor een werkgroep opge richt. Het verhaal over Boudewijn de vaandeldrager zou men een pilot study kunnen noemen. Boudewijn op schuttersportretten Frans Hals (1581-1666) schilderde in opdracht van de Haarlemse schutte rijen diverse schuttersstukken. De officieren en onderofficieren worden volgens rang en stand afgebeeld, meestal tijdens een feestelijke maaltijd. Op de schilderijen van de Sint-Jorisschutterij uit 1616 en 1627 vallen de vaandeldragers op door hun kleurige vaandel en fraaie kledij. Boudewijn van Offenberch figureert op beide stukken als vaandeldrager. H.P. Baard beschrijft hem op het eerste schuttersstuk: 'Aan het uiterlijk vertoon der parade herinneren alleen de vaandrigs, van wie vooral de rechtse geheel in vorm is. Van de vaandrig werd verlangd, dat hij de eigenschappen in zich verenigde die zijn eervol ambt als symbool van de troep eiste. Zijn uiterlijk moest representa tief zijn en zoals de huidige tambour-majoor de geschiktheid moet bezitten om zijn stok lenig te hanteren voor zijn corps, zo moest de vaandrig over de lenigheid en de behendigheid beschikken om het vendel gedurende de parade sierlijk te "slingheren en te zwenken". GERTRUDIS A.M. OFFENBERG

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2004 | | pagina 85