Ook heel klein, wel iets nauwkeuriger, is mijn herinnering uit 1930 aan
zitten op een bankje tegenover de Heemsteedse begraafplaats en kijken
naar een stoet grijze en zwarte heren die mijn grootvader ter aarde gin
gen bestellen. Ik had opa Peereboom in mijn vroege levensjaren niet goed
leren kennen. Misschien had hij geen toon waar een kind veel uit oppik
te, en was ik onoplettend, vooral geïnteresseerd in mijzelf. Hij was
natuurlijk een krachtige ondernemer en journalist en had de krant opge
bouwd van een blaadje tot een bloeiend bedrijf met meer dan 20.000
abonnees. Aan de Adriaan Pauwlaan had hij, ook door Oom Klaas, een
-178- huis met een hoge gevel en een grote voortuin laten bouwen. Voor zulke
architectonische accenten was hij niet ongevoelig, geloof ik. Hij moet
eens gezegd hebben, dat hij eigenlijk in het Kenaupark had willen wonen.
Dat zou pas een deftige bekroning van een carrière geweest zijn. Hoeveel
lachen om zich zelf daarbij zat weet ik niet. Hij had ook wel een dubbe
le naam willen hebben, die dan Peereboom van Westzaanen geweest zou
zijn - hij was namelijk in Westzaan geboren. Die wens kan hij moeilijk
zonder lachen hebben uitgesproken.
Het enige wat ik mijzelf levenslang van hem herinnerd heb, is dat hij
snel van weerwoord kon zijn. Op mijn vierde of vijfde verjaardag kreeg
ik een treintje van hem, acht rails in het rond geloof ik met een locomo
tief en een paar wagons, waar ik verwend naar keek en over mopperde:
'De deurtjes kunnen niet open.' 'Dat is maar goed ook', zei opa, 'want
dan vallen de mensen eruit.'
Dit was in ieder geval een rake repliek om je van een grootvader te
herinneren. Bovendien liet hij ons oma na, die hem negen jaar overleef
de en die gastvrij was; en hij had de grondslag gelegd voor onze (van mijn
broer en mij) status van erkende Haarlemmertjes. Niet dat wij daar
bepaald respect om genoten; het was alleen zo dat onze naam herken
baar was en dat wij een plaats hadden in het Haarlemse stadsbeeld. Nog
altijd zou ik mij, in de bus op de Nassaulaan of de Wilhelminastraat, bijna
tegen een medepassagier kunnen laten ontvallen: 'Kijk, ik ben een
Peereboom, ik ben even terug.' Het 'bijna' maakt een beslissend verschil.
Ze zullen het mij niet horen zeggen; wel voel ik verwondering bij de
gedachte dat niemand er iets van zou begrijpen.
Onze vader en oom hebben de volgende vijfentwintig jaar de bekend
heid van onze naam actueel gehouden. Denk niet dat wij daarom ver
waande apen waren; tenminste, niet van binnenuit gezien. Ik zal zeven of
acht geweest zijn toen mijn moeder na onze terugkeer van vakantie de
bezorger van Haarlem's Dagblad voorbij zag komen en mij opdroeg hem
te gaan zeggen dat wij de krant weer in de bus wilden. Benauwd holde ik
achter hem aan en raffelde mijn boodschap af. 'Dat gaat zomaar niet!'
Haerlem Jaarboek 2005