Pieter Willem Peereboom (1894-1974)
-179-
antwoordde de reus uit de hoogte. Ik haastte mij naar huis terug. Je had
gewoon moeten uitleggen voor wie het was, zei mijn moeder. Mij beroe
pen op onze status: dat was niet bij mij opgekomen.
Pijnlijker is de herinnering aan mijn verlegenheid bij de kapper op de
Wagenweg toen ik al gymnasiast was. Terwijl ik door een bediende
geknipt werd, hoorde ik de baas tegen de klant in zijn stoel zeggen dat
die Peereboom de een of andere misstand waar zij het over hadden niet
durfde te noemen in de krant. Niet durfde! En ik bleef stilletjes geknipt
worden, in plaats van op te staan met een hoge terechtwijzing, wat ik wel
schuchter als mijn plicht voelde, en nog steeds.
Ik zal mij beter gedragen hebben in de rol van het nette zoontje dat bij
ceremoniële gelegenheden aanwezig mocht zijn, en een enkele keer mee
doen. In 1933 bestond de krant vijftig jaar. Er was een bronzen sculptuur
gemaakt die onder op de trapleuning kwam te staan, voorstellende een
vrouw met haar ene hand aan het oor waar het nieuws door binnen
kwam, en de andere aan haar mond om het bekend te maken. Die mocht
ik onthullen. Heb ik er een eigen herinnering aan? Het lijkt mij niet. Ik
herinner mij de foto waarop je mij in actie ziet, trekkend aan het touw
tje.
Opa Peereboom was toen drie jaar dood en de directie werd gevoerd
J.J. PEEREBOOM