raire arbeid de Tweede Wereldoorlog en zijn ideologieën toeeigende, een
oorlog die hij voornamelijk uit dezelfde literatuur kende, is dus niet zo
vreemd. Die oorlog vormde de basis van zijn persoonlijke geschiedenis en
bepaalde voor een flink deel zijn houding en opvattingen.
Ferron was een begenadigd schrijver, in die zin dat een writersblock
hem onbekend was. Hij schreef romans, novellen, verhalen, gedichten,
essays, toneelstukken, libretto's: zijn bibliografie van afzonderlijke publi
caties vermeldt meer dan vijftig titels. Hij vertaalde veertien boeken,
schreef monografieën over Armando en George Kettmann jr., een
indrukwekkende afrekening met Henri Frédéric Boot, inleidingen bij ten- -231—
toonstellingen, stelde bloemlezingen samen en toen begin jaren zeventig
het schrijven van literatuur niet echt lukte, schroomde hij niet softporno
boekje te schrijven onder doorzichtige pseudoniemen als Luigi di Verona
Genadeloze meesteres) en Louis de Verone Dagboek van perverse vrou
wen).
Ferron debuteerde in het literaire tijdschrift Maatstaf (mei 1962) met
de gedichtencyclus Kleine krijgskunde. Zijn eerste verhaal, Ergens bij de
grens, verscheen in augustus 1965 in hetzelfde tijdschrift. In 1967 publi
ceerde De Arbeiderspers zijn eerste bundel poëzie, Zeg nu zelf, is dit ont
roerend? Zijn eerste roman Gekkenschemer verscheen in 1974 bij De
Bezige Bij, die meer dan dertig jaar zijn uitgever zou blijven. Hoogtepun
ten in zijn consistente oeuvre zijn De keisnijder van Fichtenzvald (1978),
waarvoor hij de Multatuliprijs van de stad Amsterdam ontving. Zijn
roman Karelische nachten (1990) werd bekroond met de AKO-literatuur-
prijs. De Bordewijkprijs van de Jan Campert-stichting werd hem in 1994
uitgereikt voor De Walsenkoning, de eerste van zijn bij uitstek Haarlemse
romantrilogie over de werdegang van zijn kankerende en mopperende
tragikomische antiheld, de voortijdig uitgerangeerde chef streekredactie
bij de Kennemer Bode. De roman De oefenaar werd in 2000 genomineerd
voor de Libris Literatuurprijs. Maar de belangrijkste literaire onderschei
ding was zonder twijfel de toekenning in 2001 van de Constantijn
Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre.
Aan Gekkenschemer, zijn eerste roman, gaf Ferron een motto mee dat
kenmerkend zou blijken te zijn voor alles wat daarna zou verschijnen.
Een citaat van Goethe: 'Gehindertes Glück, gehemmte Tatigkeit, unbe-
friedigte Wünsche sind nicht Gebrechen einer besonderen Zeit, sondern
jedes einzelen Menschen.'
Al zijn personages zijn van die eenzame mensen die weliswaar monter
(een echt Ferron woord) en tegen de klippen op blijven zoeken naar het
verhoopte geluk. Waar zij met al hun conservatisme tegenaan lopen, is
een samenleving die 'vooruit' wil, die 'verandering' wil, die het nieuwe
NECROLOGIEËN