plafondschilderingen en het zeventiende-eeuwse classicisme van de Haarlemse schilderschool en van Gerard de Lairesse, onderwerpen die niet bepaald modieus waren en die hij als eerste heeft verkend. De late jaren zestig en vroege jaren zeventig zijn een tijd van emancipatie. Zijn vrouw en hij werkten beiden parttime om voor het gezin te kunnen zor gen. Zeven jaar werkt Snoep samen met zijn goede vriend Eddy de Jongh onder Van Gelder als wetenschappelijk medewerker bij het eveneens in Utrecht gevestigde Centrum voor Voortgezet Kunsthistorisch Onderzoek. -250- In 1974 werd hij conservator van de historische afdeling van het Centraal Museum in Utrecht. Hij richt deze afdeling op een geheel nieuwe en ver rassende wijze in en organiseert er met veel elan cultuurhistorische ten toonstellingen als 'De Dom in Puin' (1974), 'Jan van Scorel' (Ï977J, 'De Kogel door de Kerk' (1979), 'Het Kleine Bouwen' (1983) en de indruk wekkende expositie 'Dood en Begraven' (1980). Conflicten ten aanzien van hun intellectuele en maatschappelijke bezigheden, lopen in het huwelijk parallel aan veranderingen in het emo tionele leven. Voor Derk Snoep leidt dat tot een seksuele heroriëntatie en tot een scheiding van zijn vrouw in 1975. De vormgeving van een nieuw, homoseksueel, bestaan is niet eenvoudig. In zijn autobiografie noemt hij de ontmoeting met Erik de Jong in 1977 het 'ene grote event' van zijn leven na zijn veertigste. Zij zullen samen een diepe 'Wahlverwandtschaft' opbouwen die tot zijn dood zal duren. Het andere grote 'event' is zijn benoeming in 1983 tot directeur van het Frans Halsmuseum. Het brengt hem terug naar het landschap van zijn jeugd, waar al zijn verwachtingen omtrent zijn vak werden geboren. Het museum wordt een tweede huis, dat hij als 'huisvader' met veel smaak en visie verbouwt, inricht en vormgeeft. De uitbreiding van het museum met De Hallen op de Grote Markt is een meesterzet, die hem ook in staat stelt meer aandacht te geven aan de collectie vroeg moderne kunst. Als echte museumman ging zijn aandacht uit naar het consolideren van de Haarlemse locaties en van de voorhanden collecties. Dat leidde hem ook tot tal van initiatieven op het gebied van aankoop, conservering en res tauratie. De zorg voor het object als lokaal, nationaal en internationaal erfgoed was voor hem een centrale museale opgave, ondanks het feit dat de Haarlemse politiek dat niet altijd belangrijk vond. Op het eigen res tauratieatelier werd door hem fundamenteel onderzoek gestimuleerd, en liet hij restauratiewetenschap en kunstgeschiedenis in diverse grote en kleine projecten aan elkaar smeden. Zijn streven was de status van de restaurator te verbeteren en diens vak een aanzien te geven op het niveau van de conservator. Het wordt een van zijn belangrijkste verdiensten. Haerlem Jaarboek 2005

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2005 | | pagina 252