De onderstand was - zoals de commissie het zelf noemde - bestemd
voor 'minder gegoede Burgerlieden'3' Niet voor de echte armen dus, die
moesten aankloppen bij de diaconie of andere instelling voor armenzorg.
De zes dames verdeelden de werkzaamheden door ieder een stadswijk
voor hun rekening te nemen. Vrouwen die voor onderstand in aanmer
king wilden komen moesten zich bij zo'n wijkdame aanmelden.
Vervolgens werden de verschillende verzoeken bekeken in een vergade
ring van de commissie, die in de regel eens per maand werd gehouden,
en werd beslist om al dan niet onderstand te verlenen.4'
In de loop van de twintigste eeuw waren het niet meer de kraamvrou- -43-
wen zelf die om hulp aanklopten, maar bereikten de verzoeken om hulp
in de regel altijd via een wijkzuster of een maatschappelijk werkster de
betreffende wijkdame. Bijvoorbeeld in 1937 toen mej. Bierens de Haan,
maatschappelijk werkster van het Diaconessenhuis, een aanvraag voor
bedeling indiende bij de wijkdame van wijk vier, mevr. J.S. Barbas-
Blaauw. De aanvraag betrof een gezin uit Haarlem-Noord waarvan de
man metaalbewerker was, maar de laatste jaren werkloos. De hulp werd
aanvankelijk geweigerd omdat de vrouw zwanger was van een tweede
kind, terwijl het eerste kind een buitenechtelijk kind was. Op aandringen
van mej. Bierens de Haan en op voorspraak van freule H.A. van
Kretschmar, toenmalige directrice van het Gereformeerd of Burgerwees
huis aan de Olieslagerslaan waar de zwangere vrouw als weeskind
gewoond had, werd door de commissie besloten voor deze keer het gezin
te bedelen en wel met een luierpak, hemd, lakens en bonnen.5'
De commissie deed vervolgens navraag over de eventueel te bedelen
kraamvrouw en haar gezin bij de Haarlemse Armenraad. De Armenraad,
sinds 1948 Sociale Raad genaamd, hield zich in grote lijnen bezig met het
coördineren van het werk van de burgerlijke en kerkelijke instellingen
van weldadigheid. Belangrijk instrument bij die coördinatie was de
onderzoeksdienst. Deze onderzoeksdienst van de Armenraad was daar
om van groot belang, omdat de raad als enige het recht bezat om bij een
werkgever naar het loon van een werknemer te informeren en bij weige
ring medewerking kon afdwingen. In de praktijk sprak men van het regis
ter van inlichtingen. De instellingen mochten gebruik maken van dit
register, maar het was niet zo dat het daardoor openbaar werd, de gege
vens waren vertrouwelijk en er werd met veel zorg mee omgegaan.
Doordat dit register toegankelijk was voor alle instellingen, konden zij
nagaan of een gezin dat om hun steun had gevraagd, misschien al vol
doende door een andere instelling geholpen werd. Het register voorkwam
dus dubbel onderzoek en misbruik van steun.6' Naar aanleiding van het
door de Armenraad opgemaakte rapport werd door de Zorgdragende
HELEN VAN DER EEM