In april 1928 werden de debatten in de gemeenteraad over de werkloos
heidsbestrijding steeds intensiever. Velen waren het er over eens dat
werkverschaffing zowel sociaal als moreel toe te juichen was en dat
consumeren zonder te produceren antisociaal was.' Sterker nog 'van
uiterst links tot uiterst rechts is men 't er mede eens, dat iets, ja zelfs veel
gedaan moest worden'. Maar het probleem was: wat?7' Gemeentelijke
werklozenprojecten werden ook in de jaren dertig uitgevoerd. Zo hielden
bijvoorbeeld de aanleg van sportterreinen aan de Oosten de Bruynstraat
en de Middenweg en de aanpak van de Jan Gijzenvaart tientallen Haar
lemmers vele weken aan het werk. Hiernaast werden nu ook Haarlem
mers buiten de stad of zelfs buiten het land te werk gesteld. In oktober
1928 vertrokken 42 Haarlemmers naar diverse werkgevers in België.8'
Onder hen ook geschoolde arbeiders als opperlieden, behangers, schil
ders, timmerlieden en sigaren- en instrumentenmakers. De meesten van
hen woonden in de arbeiderswijken Rozenprieel, Leidse buurt en
Amsterdamse buurt of in één van de nauwe straten of stegen van de bin
nenstad.
In februari 1931 werden vijftig Haarlemse werklozen verplicht te werk
gesteld in de duinen bij Castricum om bomen te rooien en te spitten. Het
was zwaar werk, vooral omdat de meeste 'stadse' werklozen graaf- en
kruiwerkzaamheden niet gewend waren. En het loon bleef ver onder de
verwachting. Gecombineerd met andere klachten als het ontbreken van
De verbetering van de Jan Gijzenvaart was een typisch voorbeeld van een
gemeentelijk werkverschaffingsproject, 21 maart 1925. (nha Kennemer Atlas)
-112-
Haerlem Jaarboek 2006