In september 1928 had een groep van twaalf werklozen uit Gouda het
werk neergelegd en was op eigen houtje met de trein naar huis terugge
gaan. Behalve dat ze het werk veel te zwaar vonden, eisten ze een hoger
loon dan de 25 gulden per week die ze kregen uitbetaald. Andere groepen
legden het werk tijdelijk neer of ageerden tegen de lange arbeidstijden en
andere slechte werkomstandigheden. Ook de bescherming tegen slecht
weer - rieten matten - vond men onvoldoende. Op 23 mei 1929 legden bij
een ander Drents werkgelegenheidsproject, de Oude Vaart, twee ploegen
(totaal 150 man) Rotterdamse werklozen het werk neer en weigerden ver
der op de bestaande tarieven het werk te hervatten. De Haagse en
Utrechtse werklozen bleken 40 respectievelijk 48 cent per uur uitbetaald
kregen. Dat was meer dan zij kregen. De Rotterdammers werden voor de
keus gesteld of aan het werk te gaan of naar huis gaan. Ze bleven bij hun
weigering en werden op de trein gezet. Thuis aangekomen bleek dat ze
hun huizen vrijwillig moesten verlaten, anders zouden ze worden ont
ruimd. Ook de Haarlemmers merkten grote verschillen in de uurlonen,
zo kregen in de week van 19-25 april 1929 de Dordtenaren 40,3 cent en de
Haarlemmer maar 21,3 cent per uur.
Ook voor de Haarlemmers gold dat het in de praktijk niet mee viel.
Allereerst waren er de almachtige werkbazen:
De werkbazen waren machtige mannen, tegen wie men behoorlijk
opzag. Als men niet hard genoeg werkte of met ontevreden opmer
kingen een negatieve invloed had op andere arbeiders, liep men het
risico dat de werkbaas een voordracht voor ontslag indiende.'22'
Kanaal Witteveen - Nieuweroord in wording. (De Stad Amsterdam, 18 maart
1927)
Haerlem Jaarboek 2006