onroerend goed, zoals 'van ere hofstede bi der groter brucghe' (vanwege
hun hofstede bij de grote brug), 'van een acker bi Oude Haerlem' of 'van
lande op den Croft'.
De hofstedehuren in Haarlem betroffen uitsluitend percelen aan de
westkant van het Spaarne, want de hof van Haarlem had zich nooit tot
over het Spaarne uitgestrekt. Wel bevat de rekening van Heynric de Rode
ook nog een lijst van personen die aan de graaf huur moesten betalen
voor percelen 'bi Haerlem over die Spaerne' (aan de overkant van het
Spaarne), maar die huurbetalingen hadden een geheel andere oorsprong.
Het ging om voormalige woeste gronden die na verkaveling door de gra
felijkheid in huur waren uitgegeven.14)
Het eerste wat aan de opsomming van hofstedehuren opvalt, is dat de
134 huurplichtige percelen niet in één lange lijst staan genoteerd, maar
dat de rentmeester ze heeft gegroepeerd in zeven staten. Een som van
huurbedragen werd voor elke staat apart berekend. Dr. Kort veronder
stelde in zijn artikel over de Haarlemse hofstedehuur dat de zeven staten
correspondeerden met zeven blokken van bebouwing. Dat is echter
hoogst onwaarschijnlijk. De zeven staten lopen in omvang niet erg uiteen
(één staat van 17 posten, drie van 18, één van 19 en twee van 22). Dat zou
op zich al een merkwaardig toeval zijn als het werkelijk om afzonderlij
ke, geografisch gescheiden groepjes van percelen ging, maar bovendien
treedt hetzelfde fenomeen ook op in de huurlijsten van andere plaatsen.
Tetrode is bijvoorbeeld verdeeld in vijf staten van 20, 20, 21,20 en 24 pos
ten, en de 71 percelen aan de overkant van het Spaarne bij Haarlem zijn
genoteerd als drie staten van respectievelijk 22, 25 en 24 posten. Dat alles
laat weinig ruimte voor twijfel: de opdeling in groepjes van ongeveer
twintig percelen was slechts om administratieve redenen ingevoerd.
Waarschijnlijk was dat het aantal posten dat op een kladblad van de col
lecteur paste.
Nu we weten dat de verschillende staten niet met afzonderlijke groe
pen van percelen correspondeerden, mogen we aan één doorgaande
looproute van de collecteur denken, wat Kort trouwens ook heeft gedaan.
Ondanks het geringe aantal percelen waarvan de ligging met enige mate
van zekerheid is vast te stellen, kon Kort tot de uitspraak komen dat de
percelen aan het begin van de lijst langs de Spaarneoever lagen, en wel
ten zuiden van de Beek, maar dat al het andere onroerend goed waarvoor
hofstedehuur werd betaald, ten noorden van de Beek lag. Met die globa
le conclusie ben ik het geheel eens, en veel meer dan dat is er niet te
halen uit de spaarzame topografische informaties die Heynric de Rode
ons verstrekt. Verreweg de meeste posten op zijn lijst moeten het doen
zonder enige nadere omschrijving.
Haerlem Jaarboek 2006