Bakenesse, Claas van Bakenesse en Albrecht de Weent aan Jan Boeter
een hofstede in Bakenesse voor 14 schellingen per jaar.27> Die hofstede
liep dwars over Bakenes heen, van de Bakenessergracht tot aan het
Spaarne. Interessanter is dat ook stond aangegeven dat de hoeve 3V2
roede breed was. Deze hoeve ging dus in de verhuur voor 14 3V2 4
schellingen per roede. De verhuurders waren in dit geval weliswaar par
ticulieren, maar we mogen aannemen dat de Hollandse graven in die tijd
dezelfde richtprijs hanteerden.
We zijn nu in staat alle huurbedragen om te rekenen naar de breedte
van verhuurde percelen, of die huren nu in penningen (10 penningen per
roede) of in schellingen (4 schellingen per roede) waren uitgedrukt. Met
andere woorden, het is mogelijk uit te rekenen hoeveel meters straat
lengte al die percelen samen besloegen. De uitkomst ten noorden van de
Beek is 189 Haarlemse roeden 740 meter. Het is interessant om dat te
vergelijken met de totale lengte van de oude straten aan de noordkant
van de Beek, voor zover ze binnen de eerste stadswal en op de strandwal
liggen, dat wil zeggen op het grondgebied van de hof van Haarlem. Dat
levert een indruk welk deel van het voormalige hofland in de tijd van
Heynric de Rode nog huurplichtig was aan de graaf. Ik neem de dubbele
lengten (want twee straatkanten) van Smedestraat, Barteljorisstraat,
Kruisstraat (tot de kruising met de Ridderstraat waar de stadswal lag),
Jansstraat (idem), Zijlstraat (tot de kruising met de Gedempte Oude
Gracht), Krocht en Nieuwe Groenmarkt. Van het Zand tel ik alleen de
noord- en zuidzijden mee, want de westzijde kwam niet voor verhuur in
aanmerking (daar stond aanvankelijk de grafelijke vroonhoeve en later
het dominicanenklooster) en aan de oostzijde was het kerkhof. Bij elkaar
is dat ongeveer 2,3 km. De percelen die in 1343-1344 nog huurplichtig
waren aan de graaf, besloegen slechts een derde van die lengte (740 meter
2300 meter). In het licht van dit resultaat is het niet bijzonder opmer
kelijk dat de Hoofdwacht niet op de lijst van hofstedehuren voorkwam.
Eerder werd al geschat dat de percelen waarvan de huur door de gra
felijkheid in leen was gegeven, bij elkaar ongeveer half zo omvangrijk
waren als de percelen waarvoor nog steeds huur aan de rentmeester van
de graaf werd betaald. Tellen we die percelen mee, dan is de conclusie dat
in 1343 - vrijwel een eeuw nadat de hof van Haarlem was opgebroken -
op ruwweg de helft van de gronden ten noorden van de Beek nog hof-
stedehuur rustte, hetzij betaalbaar aan de grafelijke rentmeester, hetzij
aan een grafelijke leenman.
Met de andere helft kan allerlei zijn gebeurd. De meeste van die per
celen zullen door ongedocumenteerde belening, door afkoop van hofste-
dehuur of door een andere vorm van vrijmaking uit het huurregister zijn
BERT KOENE