Genoeg misschien voor een eigen gebouw voor de Haarlemsche
Vereeniging van Bloembollencultuur, maar zeker geen
Krelagemonument, overeenkomstig de bedoelingen van den man
wiens naam het draagt, en dat dan ook zeker niet in de eerste plaats
den Nederlandschen Tuinbouw ten goede zal komen'.10'
Het waren profetische woorden. Per 19 september was de stand dat een
som van ongeveer 3300 gulden was toegezegd. Witte vond dat teleurstel
lend, omdat het bedrag was samengesteld uit een grote bijdrage van 2000
gulden plus toezeggingen van slechts drie particulieren. Ook bij de
Krelageveilingen liep het niet echt storm. In de algemene ledenvergade
ring van december 1902 maakte men de balans op. Het Krelagefonds
stond op 5138 gulden en in (slechts) elf afdelingen zouden veilingen wor
den gehouden. De opbrengsten daarvan vielen met ongeveer 2800 gulden
ook niet mee. Pas eind 1906 besloot de avb iets te doen om het Krelage
fonds te spekken. Er zat toen 7261 gulden in het fonds. Het hoofdbestuur
stelde aan de ledenvergadering voor 1000 gulden aan het fonds te schen
ken en verder elk jaar weer te bekijken of zo'n donatie mogelijk was.
Hoewel het voorstel werd aangenomen, waren er toch nog 23 tegenstem
mers. Alleen in 1908 deed men nog een donatie van 1000 gulden, daarna
niet meer. Een plan om in 1908 weer Krelageveilingen te houden kwam
ook niet van de grond.
In oktober 1904 besteedde Semperuirens - inmiddels ook het blad van
de nmtp en daarom voluit geheten Het Nederlandsch Tuinbouwblad
Semperuirens - weer even aandacht aan de Krelagestichting. Onder een
bericht over een initiatief van de Pomologische11' Vereeniging uit Bos
koop om te komen tot een 'vast' gebouw voor tentoonstellingen op tuin
bouwgebied in Boskoop, plaatste J.G.(roenewegen) een voetnoot waarin
hij de plannen van de Krelage Commissie memoreerde en het nog niet
slagen van haar plannen weet aan de minder gelukkige keuze van
Haarlem als 'centraal punt' voor de tuinbouw. Daarop vroeg Wentholt als
voorzitter van de Commissie in een brief aan de redactie om een nadere
toelichting. J.G. deed dat en betoogde dat Haarlem te decentraal lag en
de bloembollencultuur zich veelal buiten Haarlem afspeelde. Hij pleitte
voor nader overleg over een betere plaats. Wentholt reageerde met een
uitvoerige brief in het nummer van 3 december 1904. Onder de kop
'Alléén Haarlem en niet elders' verdedigde hij de indertijd gemaakte
keuze voor Haarlem. Hij vond Haarlem door ligging en verleden wel
degelijk het 'cultuurcentrum van Nederland', niet alleen vanwege de ban
den met bloembollen, maar ook met andere gewassen: 'aldus komen
rondom Haarlem tezamen Bloembol en Orchidee, Perzik en Tomaat,
Aardappel en Palm'.12'
MAARTEN TIMMER