theek te nemen. Aan rente en aflossing plus onderhoudskosten van het
gebouw zou men dan op 6000 gulden per jaar komen.
Het contributievoorstel leidde tot veel afwijzende commentaren en
wijzigingsvoorstellen van de afdelingen. In de algemene ledenvergadering
van december 1913 stelde Krelage dat de verhoging in 1914 zou moeten
ingaan vanwege de niet sluitende begroting van 1914, de grotere behoefte
aan het eigen gebouw en de lagere subsidie van het rijk voor buitenland
se tentoonstellingen. Het werd een nipte overwinning voor het bestuur.
Met 79 tegen 74 stemmen ging de vergadering akkoord.
-78- De critici hadden al gauw door waar de zwakke plek in het systeem
zat, namelijk in de opgave van ieders bollenareaal. Tot zijn verbijstering
moest Wentholt al in februari 1914 constateren dat er niet meer dan 2000
gulden extra zou binnenkomen, omdat 2185 van de 3000 leden kennelijk
minder dan één hectare hadden en slechts ongeveer 250 leden meer dan
drie hectare. Het hoofdbestuur kon het niet geloven, maar het zou nog
erger worden. In maart meldde Wentholt een meeropbrengst van 1450
gulden en 200 opzeggingen. Bovendien zat hij aan het eind van het jaar
met 30 leden die niet betaald hadden. Toch hield het bestuur aan het
ingevoerde systeem vast. Werkelijk kritiek was de situatie trouwens niet.
In 1918 vertoonde de rekening weer een batig saldo van ongeveer 1370 gul
den. Bovendien waren regelmatig overschotten belegd, zodat er eind 1917
een effectenbezit was van circa 15.000 gulden, dat opliep tot 20.000 gul
den in 1920.
De periode 1920 tot 1926
Grote onenigheid; wordt het Hillegom, Heemstede of Haarlem?
In de jaren twintig was, meer dan nu het geval is, het inkomen van de sec
tor bijna geheel afhankelijk van de uitvoer van bloembollen. De export
afhankelijkheid was ook groter dan in andere sectoren van land- en tuin
bouw. Na de Eerste Wereldoorlog steeg de export zeer snel. Dat leidde
tot een sterke uitbreiding van de bloembollenteelt, vooral in de gebieden
ten noorden (de kop van Noord-Holland) en ten zuiden van Haarlem
(Zuid-Holland en Zeeland). In Haarlem daarentegen namen, zoals we al
zagen in het geval van de Krelages van Bloemhof, teelt en handel af. De
stad was voor de bloembollensector alleen nog belangrijk als zetel van de
avb, de Bond van Bloembollenhandelaren en het hbg. Deze omstandig
heid speelde een belangrijke rol bij de discussies over het Krelagehuis.
Omdat zijn bedrijf zijn aandacht meer dan nodig had, trad Ernst
Krelage in 1920, nog voor het verstrijken van zijn ambtstermijn, af als
voorzitter van de avb. J. Wentholt volgde hem op en H. Voors werd
Haerlem Jaarboek 2006