daar dat het ook van belang is het aantal items in een canon aan beperkingen te onderwerpen: als iedereen tevreden gesteld zou worden door aan elke wens tegemoet te komen, waardoor het geheel even gedetailleerd als uitvoerig zou worden, dan valt het debat stil en vervalt - paradoxaal genoeg - eigenlijk de zin van het maken van een canon. Daarnaast kan een canon gezien worden als een didactische methode om de hoofdpunten van een ontwikkeling zo te schetsen dat de onthoudbaarheid ervan zo hoog mogelijk is. Vandaar ook dat de canoncommissie van Van Oostrom absoluut niet meer dan vijftig 'ikonen' wenste, hoe groot de druk ook was dat aantal te ver hogen en daarmee aan een aantal verlangens tegemoet te komen. Door die beperking kan een stevige basis gelegd worden, die kan benut worden om er later te verwerven kennis op te zetten. Het is, kortom, verstandig eerst de vloer te storten en dan pas de muren op te metselen. Deze algemene kenmerken van de canon maken dit dus een zeer geschikt hulpmiddel om het historisch besef te verhogen - mensen krijgen een middel aangeboden dat op zichzelf de moeite waard is, maar tevens op eigen wijze - en eigenwijze manier - individueel te gebruiken. In dat licht is het ook van belang de canon niet te beper ken tot een 'nationale' canon. Juist waar de historische belangstel ling zo overduidelijk aangetrokken wordt door de eigen omgeving, ligt het voor de hand om een canon te maken voor eigen stad of streek. In tal van steden is men dan ook druk bezig. Een paar voor beelden. de gemeente Tiel was de eerste die met een product naar buiten kwam, Breda heeft inmiddels een canon gepubliceerd, Lei den heeft een ontwerp in circulatie gebracht en ook Amsterdam is druk bezig om tot iets moois te komen.9» En ondanks het feit dat er nu al grapjes gemaakt worden over de 'canonitis' die is uitgebro ken, lijkt het toch nauwelijks te ontkennen dat we aan het begin staan van een nieuw genre in de geschiedschrijving, een nieuwe manier van omgang met het verleden. Het is passend dat Haarlem over een canon zal beschikken en dat niet alleen uit oppervlakkige concurrentiezucht. Juist deze stad immers was korter of langer de woonplaats van een aantal beroem de historici - van Ampzing tot Bilderdijk, van Busken Huet tot Huizinga. In hun voetsporen dient de geschiedenis van de stad op een moderne manier toegankelijk te worden gemaakt. De inspiratie blijft intussen in grote lijnen dezelfde. In dat licht past een passage van Huizinga, die in 1934 zijn beroemde studie over Nederland's Geestesmerk als volgt opende: JAARBOEK HAERLEM 2007

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2007 | | pagina 170