wijs werd gedelegeerd. Behalve het algemene beheer van de school
en het toezicht op de dagelijkse gang van zaken door persoonlijke
visitaties, werd op den duur het bijwonen dan wel afnemen van de
halfjaarlijkse examens een van de belangrijke taken van dit college.
Voorts bezaten de scholarchen het ius promovendi, het recht om
leerlingen na het succesvol doorlopen van de school naar de uni
versiteit (ad Academiam, ad lectiones academicas) te bevorderen.
Dit ius promovendi stelde in de praktijk niet al te veel voor. In be
ginsel stond het een ieder vrij zich bij de rector magnificus van een
universiteit te vervoegen om zich door hem in het album studioso-
rum te laten inschrijven.
In 1597 stelden scholarchen de protestantse Theodorus Schreveli-
us (1572-1653) aan als conrector om de reeds oudere Schonaeus bij
te staan. Schrevelius, zelf oud-leerling van de Haarlemse Latijnse
school, was op dat moment al enige jaren als leraar in Leiden werk
zaam. Hij zou Schonaeus in 1611 als rector opvolgen, een functie die
hij bekleedde tot 1620. In dat jaar werd hij als remonstrant afgezet.
Hij keerde terug naar Leiden, waar hij van 1625-1642 het rectoraat
van de Latijnse school zou bekleden. Het Frans Hals Museum ver
wierf in 2003 het op koper geschilderde ovale portret dat Frans
Hals in 1617 van hem maakte.13'
Met de komst van Schrevelius is waarschijnlijk ook de prijsuit
reiking ingevoerd, die vanaf 1 mei 1599 tijdens de halfjaarlijkse 'op-
ganck' of bevordering plaatsvond. Hij had hiermee ervaring opge
daan in zijn Leidse tijd, waar het prijzensysteem al sinds 1586
bestond. Schrevelius had de gewoonte zijn opvattingen over de ge
wenste inrichting van het onderwijs tot onderwerp te maken van
onder meer de oraties die hij bij de halfjaarlijkse promotie hield.
Deze oraties publiceerde hij later onder de titel Palaemon, sive
Diatribae scholasticae (Leiden 1626; een tweede, meer uitgebreide
editie met ook zijn Leidse oraties verscheen in 1643 onder de titel
Diatribae scholasticae). Het gegeven dat een in zijn tijd voorstaan
de rector zijn visie geeft op tal van theoretische en praktische as
pecten van het toenmalige onderwijs, maakt deze Diatribae scho
lasticae tot een belangwekkende bron van informatie. In enkele
oraties besteedt Schrevelius uitgebreid aandacht aan het belang om
in navolging van de klassieke oudheid door middel van prijzen de
studiezin te bevorderen en spreekt hij expliciet over de literaria ho
noraria, vittis atque umbilicis aureis insignia, de literaire ereprij
zen, opvallend door hun linten en goudgestempelde band.14'
Haarlemse prijsboeken uit deze beginperiode zijn niet bekend.
JAARBOEK HAERLEM 2007