aantekeningen. Deze notae vormden een systeem om de prestaties en de gedragingen vast te leggen, waardoor een objectieve vergelij king van de leerlingen mogelijk werd. In de dagelijkse praktijk van het onderwijs kwam de beoordeling als volgt tot stand. Iedere le raar hield aantekening bij van het aantal fouten dat een leerling in zijn dagelijkse Nederlands-Latijnse thema's of stelopdrachten maakte. Daarnaast bestond de gewoonte dat de rector enige tijd voor de promotie in elke klas één of meerdere thema's dicteerde, die hij dan in zijn aanwezigheid liet vertalen, het rectorsthema of thema rectorale. Op deze wijze kon de rector controle houden op het onderwijs dat zijn leraren gaven. Aan het eind van ieder se mester werd een totaalscore opgemaakt van alle fouten in de dage lijkse themata en in het rectorsthema, waarbij ook de notae bonae of malae wegens goed of slechts gedrag werden verrekend. Deze to taalscores werden geregistreerd op zogenaamde foutenlijsten die per kolom klassegewijs een overzicht gaven van alle leerlingen.17' Vervolgens vond een soort 'overgangsexamen' plaats, dat gewoon lijk in aanwezigheid van een of meer curatoren werd afgenomen. Hierna bespraken rector en curatoren de eindresultaten en stelden de curatoren vast welke leerlingen naar een hogere klas of niveau groep werden bevorderd, wie als primus of secundus van iedere klas voor een prijs in aanmerking kwam en aan welke leerlingen aanmoedigingsprijzen (praemia diligentiaezouden worden toege kend.18' Deze beoordelingssystematiek werd in de loop van de 18de eeuw steeds verder verfijnd, zoals blijkt uit de dikwijls zeer gede tailleerde regelgeving en navenante toename van het aantal toe te kennen prijzen. Met de daling van het aantal leerlingen nam het aantal uitgereikte prijzen omgekeerd evenredig toe. Een leerling moest het wel erg bont gemaakt hebben om na de promotie niet met tenminste een troostprijsje thuis te komen. Het prijzensysteem en de bovengeschetste beoordelingssystema tiek waren onlosmakelijk met elkaar verbonden. Deze situatie bleef voortbestaan tot in de nadagen van de Latijnse school. Het ver klaart ook waarom wij in schoolreglementen telkens bepalingen tegenkomen die het geven van naschoolse bijlessen door de leraren aan hun eigen leerlingen aan banden leggen. Het was immers vrij gebruikelijk dat de leraren, als de school was afgelopen, hun lessen thuis voortzetten met het geven van 'private instructiën' (de privata, privatiora en privatissima). Deze vorm van door de ouders extra te betalen vorm van 'huiswerkbegeleiding' had een tweeledig doel. Doordat de leerlingen het hun opgegeven huiswerk (zoals het DR. J. SPOELDER

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2007 | | pagina 21