Gang van zaken tijdens de promotie
Om zich een beeld te vormen van de gang van zaken bij een pro
motie is men bijna uitsluitend aangewezen op schriftelijke bronnen.
Er zijn slechts twee afbeeldingen bekend die de prijsuitreiking op
een Latijnse school als onderwerp hebben, namelijk van Delft (ca.
1725) en Den Haag (1792). Dit is opmerkelijk weinig, hoewel het
toch een gebeurtenis betreft die gedurende ruim drie eeuwen in het
leven van talrijke, veelal vooraanstaande families een hoogtijdag
moet hebben betekend. Hetzelfde geldt voor portretten waarop een
Latijnse scholier met een prijsboek in de hand staat afgebeeld. Ook
hiervan zijn slechts enkele voorbeelden bekend. Hiertoe kan men
het portret van Willem Barnaart uit 1736 rekenen dat hierna wordt
behandeld.
De promotieplechtigheid, die geheel in het Latijn gehouden
werd, bestond uit twee gedeelten. Na een inleidend woord van de
rector hielden eerst de leerlingen die vanuit de hoogste klas ad aca-
demiam werden gepromoveerd, een redevoering als bewijs dat zij
het onderwijs aan de Latijnse school met vrucht hadden doorlopen.
In het Scholarchenboek werden de titels van de oraties altijd be
knopt genoteerd. De oraties verschenen ook wel in druk, zoals
blijkt uit een drietal exemplaren van Hubertus Beets Oratio in lau-
dem mulieris), Franciscus Oosterzee Oratio panegyrica de veritate)
en Simon Swan Oratio quod vino nihil sit fortius) uit 1650, ge
drukt door V. Casteleijn.25'
De leerlingen moesten hun oraties in beginsel zelf te schrijven,
maar in de praktijk zal de rector er nauw bij betrokken zijn ge
weest, als hij al niet de ghostwriter ervan was. Zo schreven curato
ren in 1776 aan een gegadigde voor het rectoraat dat naast het trak
tement van stadswege ook inkomsten uit het schrijven van de
oraties tot de vaste emolumenten behoorden: 'voor het componee-
ren van de oratie van de discipelen ordinair 30 guldens; doch in
dien deselve onvermogend zijn: nihil.' Het contract van de in 1802
benoemde rector H. Waardenburg bepaalde dat iedere leerling die
in de hoogste klas een oratie hield, aan de rector zes ducaten of 'de
waarde van dien' verschuldigd was. Hetzelfde bedrag gold nog in
1816 voor diens opvolger P. Hofman Peerlkamp. Deze algemeen ge
bruikelijke gang van zaken zal de reden zijn geweest dat het Ko
ninklijk Besluit van 1815 in art. 33 voorschreef dat de oratie door de
leerling zélf geschreven moest zijn. De gedrukte programma's
maakten voortaan zelfs nadrukkelijk melding dat de te houden ora-
DR. J. SPOELDER
25