Romanarum, ed. C.A. Dukerus, Leiden, Johannes van der Linden,
1722. 8vo). Aanvankelijk was hem een uitgave van Pompeius Mela,
De situ orbis libri III toebedacht.
Zomerpromotie van 1 augustus 1742: bevorderd van de tweede naar
de eerste klas. Prijs: Aurelius Victor Historia Romana, ed. J. Arnt-
zenius, Amsterdam, apud Janssonio-Waesbergios, 1733. 4to).
Zomerpromotie van 7 augustus 1743: bevorderd met een praemium
diligentiae (prijs voor ijver). Prijs: een niet nader aangeduide editie
met de gedichten van Horatius (waarschijnlijk de door R. Bentley,
de grootste klassiek filoloog in die tijd, bezorgde uitgave in quarto-
formaat, Amsterdam, R. G. Wetstein, 1723, ed. 2a).
Winterpromotie van 5 maart 1744: Jacobus heeft het recht om als de
secundus van zijn klas naar de academie (ad maiores honores) te
worden gepromoveerd, maar hij geeft er de voorkeur aan (destijd
niet ongebruikelijke, gezien zijn jeugdige leeftijd van 15 jaar) nog op
school te blijven. Hij ontvangt als praemium Graecum een uitgave
van Aelianus Variae historiae, ed. A. Gronovius, Leiden, Lucht-
mans, 1731, 2 delen. 4to).
Zomerpromotie van 5 augustus 1744Jacobus hield een geheel zelf
geschreven (oratiunculam suo Marte compositam) oratie onder de
titel Pro Astrologia ('Tot Lof der Sterrekunde') en werd naar de
Academie bevorderd. Prijs: de folio-editie van Philostratorum quae
supersunt omnia (ed. G. Olearius, Leipzig, Th. Fritsch, 1709). De
keuze van het ongebruikelijke onderwerp van zijn rede zal mede
bepaald zijn door belangrijke astronomische waarnemingen die in
1743 en 1744 waren gedaan en waarover Jacobus in zijn Dagverhaal
ook verslag doet. Rector H.J. Egbers hield bij diezelfde gelegenheid
ook een rede, getiteld 'Tegen het voorspellen uit de Astrologie'
(Contra astrologos). Over hetzelfde onderwerp werd dus pro en
contra georeerd. Helaas is de tekst van beide oraties niet bewaard
gebleven.
Na de Latijnse school heeft Jacobus geen reguliere (universitaire)
opleiding meer gevolgd. Zijn natuurwetenschappelijke belangstel
ling (hij was lid van het Natuurkundig College) zal er in ieder geval
toe hebben bijgedragen dat Pieter Teyler van der Hulst (1702-1778)
hem, nog geen dertig jaar oud, aanwees als een van de beheerders
van zijn nalatenschap die moest worden aangewend voor projecten
en studies van natuurwetenschappelijke en theologische aard. Hij
werd een van de eerste directeuren van Teylers Tweede Genoot
schap.
JAARBOEK HAERLEM 2OO7