het Geldelozepad en de Wagenweg en op de strook weilanden tus sen de Brouwersvaart en de Zijlweg. De oorsprong van de meeste servituten ging terug tot in de late achttiende eeuw. Enkele zoals op het Rozenprieel, zijn echter pas vlak voor het moment van de grote stadsuitbreidingen aangekocht. Doel van het servituut was door gaans om het uitzicht vanaf een of meerdere buitens over het nabij gelegen weiland te waarborgen. Hierbij verbood het servituut de bebouwing of beplanting van een perceel. Dit verbod bleef ook na verkoop gelden en garandeerde daarmee een vrij uitzicht voor de buitens. De aanwezigheid van de servituten maakte het mogelijk dat ook in de meest fijn verkavelde delen van de stadsrand, zoals de zuid en westzijde nog stukken weiland lagen. Tot het midden van de jaren zeventig fungeerden de servituten nog als bedoeld. Zo diende de fabrikant M.P.Th. Prévinaire in 1867 bij de raad een verzoek in om enkele stukken grond tussen de Zijlweg en Brouwersvaart te mogen aankopen en te bebouwen. Hierop dienden de bewoners van de buitens langs de Brouwersvaart een adres in waarbij zij zich beriepen op de voorwaarden waaronder de grond tussen 1736 en 1758 was verkocht, 'namelijk dat zij nimmer bebouwd of beplant zouden mogen worden'. Tijdens de raadszitting werd vervolgens bepaald dat de rechtsgeldigheid van het servituut nog vaststond. Het verzoek van Prévinaire werd van de hand gewezen en de grond bleef onbebouwd. In de jaren tachtig zou de beschermende werking van de servitu ten echter verdwijnen. Zo dienden in 1886 J. van Cittert sr. en de gebroeders Van Campen bij de raad een verzoek tot bebouwing in van dezelfde gronden langs de Brouwersvaart. De raad nam het adres in behandeling, maar stelde zich door de steeds toenemende behoefte aan nieuwe woonhuizen op een ander standpunt. De commissie die de zaak moest onderzoeken bracht een uitvoerig verslag uit waarin werd betoogd dat de voorwaarden waaronder het land was verkocht geen servituten konden zijn. Dit omdat daarvoor een 'lijdend erf noodzakelijk was voor wiens eigenaar het vrije uit zicht waarde had. Dat was niet de situatie, zo betoogde de commis sie, want de voorwaarden golden eveneens voor twee weilanden direct over de grens met Bloemendaal. Bovendien achtte zij de kans klein dat er in de achttiende eeuw op de tuinen aan de Brou wersvaart zulke aanzienlijke en vermogende families hadden gewoond dat zij in staat zouden zijn geweest om zo'n servituut te kunnen eisen. Het servituut was volgens de commissie derhalve FRANK SUURENBROEK

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2007 | | pagina 95