Haarlem. Achter de violoncels zaten de zeer bekwamen op dit instru
ment: Ernest Appy, H.W.C. Schmölling; ook Emmerik uit de Ko
ningstraat en nog iemand wiens naam mij ontgaan is. De twee contra
bassen werden bespeeld door Johs. Bastiaans, organist van het Orgel in
de Groote Kerk en door een Duitscher in Haarlem woonachtig, die zich
voorstelde als Herr Zeiss. De heer Lalau, hoofd eener opleidingsschool
voor jongens behoorde tot de fluitisten der vereeniging; Strating, vroe
ger kapelmeester van een muziekcorps der Dragonders, liet zich op de
trombone hooren. Ook Pilger een veel genoemde banketbakker was
werkend lid. Deze was meester op de fagot. De paukenist woonde in de
duinen. Uit de Haarlemsche Jeugdherinnering neem ik nog de namen
over van den chirurg Van Maas en zijn beide zoons en van Piet Huet,
die mij ontgaan waren. Het geheel was een goed orchest; ik zal er wel
aan toe moeten voegen: een voor dien tij d goed orchest.
Ik herinner mij de ouverture Obéron van C.M. von Weber en de ou
verture Zampa van Herold. Van der Eist speelde een Polonaise van den
vroeg gestorven componist Vieuxtemps, als vioolsolo. De directeur
Weidner is zeer oud geworden. Toen zijn leeftijd zeventig bereikte, ook
toen hij tachtig jaren telde, bracht Zang en Vriendschap hem een sere
nade aan zijn woning. Jager Gerlings wekte persoonlijk met een aange
naam, welsprekend woord de buren op, de vlag uit te steken. 'Heeft U
soms geen vlag, dan heb ik er wel een.' Bij Euterpe behoorden ook, ik
vergat hen te melden, Martin fluitist van de Haarlemsche Schutterij-
muziek en vele Wieganten, zoons van den pianohandelaar in de Groote
Houtstraat.
Nu nog iets over Haarlems zonderlingheid. Even als Kampen z'n
uien, zoo heeft Haarlem z'n zonderlingheid. Ik heb hier 't oog op de
Haarlemsche Bachvereeniging. Opgericht door Johs. Bastiaans, H.W.E.
Schmölling en eenen mijnheer Kruseman, ook wel genoemd Jantje
Muziek, om, zooals de naam aanduidt, de door Bach gecomponeerde
muziek meer bekendheid te geven en te doen begrijpen, en om te voor
komen, dat deze muziek zou worden vergeten tot veler geestelijke
schade, is dat nu inderdaad de zonderlingheid van de Haarlemsche
Bachvereeniging, dat slechts bij uitzondering muziek van den grooten
Bach op hare concerten ten gehoore wordt gebracht en dat juist
daardoor deze vereeniging niet aan haar doel beantwoordt en men ge
neigd zou zijn te zeggen, zich bespottelijk maakt.
In die mate is het echter niet. Want het verzuim, muziek van Bach te
doen geven, wordt vergoed door de groote alles op dit gebied te boven
ARENT BROEKMEIJER