Muziek en zangkunst aan het begin van de zeventiende eeuw
De hoge vlucht die de schilderkunst en de literatuur in de Noordelijke
Nederlanden hebben genomen was in veel mindere mate van toepassing
op de muziek, grote componisten als Jan Pietersz. Sweelinck en Cornelis
Schuyt uitgezonderd. Bij ontstentenis van een hofleven en een kerkelijke
muziekcultuur werden er nagenoeg geen compositieopdrachten gegeven.
Met de alteratie werden ook aan het orgelspel in de kerken beperkingen
opgelegd. Buiten de kerk echter ging het musiceren gewoon door. Stads
speellieden gaven in het openbaar traditionele muziek ten beste, maar
ook in de huizen van particulieren en in de 'collegia musica' werd mu
ziek gemaakt: klavecimbelspel, zang en muziek van kleine ensembles
van gevarieerde aard. Vocale muziek overheerste in de eerste helft van de
zeventiende eeuw, er werd gezongen door jong en oud. Er waren talloze
liedboekjes op de markt met teksten op welbekende melodieën, die ge
makkelijk mee te zingen waren. Ook bundels met een stichtelijke teneur
+SM^hI.k O***
SS.Cai.n-UK.CmH»
6f. M ^JkLkkk Ch.hu.1
7 W*Lr.. CV-i-rf
3 tkfyMzjèx.jt$m
2d.lL,u,»,mJ»iu.
Haarlem in 1606. (Uit: L. Guicciardini, Beschrijving van de Nederlanden)
AAGJE PABBRUWE 35