lyfonisten', zijn over Europa uitgezwermd. Of Patbrue vanwege zijn goe de stem was aangetrokken of dat het avonturierszin is geweest die hem noordwaarts dreef is onduidelijk. We houden het op het eerste. Zoveel is zeker dat de kerkzang in Haarlem indertijd superieur geacht werd. We mogen dan ook veronderstellen dat Patbrue een getalenteerd zanger is geweest. Waar deze Jan Patbrue precies woonde is niet bekend. Wel we ten we uit een transportregister dat hij in februari 1549 twee huisjes in de Lombertsteeg heeft gekocht. Het is dus heel wel mogelijk dat hij tevens handelaar in onroerend goed was. Hij zong van 1545 tot 1573 als 'hooch- conter' in het koor van de Zeven Getijden Zangers van de kathedraal St. Bavo en stond er bekend als 'Jennig/Jenning de sangher'. Hij bevond zich in goed gezelschap; de befaamde Claudin Patoulet was er ook enige tijd in dienst. Tot 1573 zou hij de Haarlemse zangers trouw blijven. In dat jaar wordt 'Jenning van de Ghetijdemeesters afgedanckt alsoo hij tleger vollegde ende aldair soetelde'.3' Kennelijk was er geen sprake van een doodzonde, want het stadsbestuur, in die tijd Spaans gezind, stelde Jenning in 1574 aan tot bode van Haarlem op Douai/Dowaai in Artois en verleende hem 'de bosse metter wapen deser stadt omme deser mede te mogen reysen naer Douyai mede voorts op andere plaetsen daar hij van doene sal heb ben.' Hoogstwaarschijnlijk was Jenning dus katholiek. Hij zou die eer volle functie tot 1582 uitoefenen. Van 1578 tot 1582 was hij tevens bode van de universiteit van Dowaai over Holland en Zeeland. Dit instituut was in 1562 door Philips 11 gesticht. Professoren uit allerlei windstreken waren aangetrokken om de jonge universiteit aanzien en internationale allure te geven. Zo groeide zij al spoedig uit tot een uitzonderlijk belangrijke in stelling, een katholiek bolwerk. David en Thyman Padbrué Ook de beide zonen van Jenning waren muzikaal begaafd. De oudste was David Jansz. Padbrué, ook als David Patbru, Patbrouck of Padbrue te boek staand (1552/53-1635). Na in de jaren 1560-1562 koorknaap te zijn geweest in genoemd Getijdenkoor, maakte hij van 1562 tot 1570 deel uit van de 'Ca- pilla Flamenca' van de Koninklijke Kapel van Philips 11 te Madrid als 'co- rael' bij de 'soprani'. Dit prestigieuze instituut herbergde een aantal jonge knapen, de 'ninos', veelal in de zuidelijke Nederlanden 'geronseld'. Zoals gezegd was er in Vlaanderen destijds uitzonderlijk veel muzikaal talent. Zo zal het negenjarige jongetje onder begeleiding en ongetwijfeld in gezelschap van leeftijdgenoten de lange reis naar Spanje over land en AAGJE PABBRUWE

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2010 | | pagina 39