broer Tubalkaïn, een thema dat we kennen van Pythagoras. De naam van het schilderij Iubalcainus, dat Guldewagens huis sierde, is een samen trekking van de twee namen. Padbrué lijkt de enige te zijn geweest die brood heeft gezien in dit the ma. Hij bracht daarmee een primeur, die zijn compositie een geleerde en bijzondere glans gaf. Blijkens het voorwoord van de componist was hij zich daar ook terdege van bewust. Met nauwelijks ingehouden trots stelt hij dat 'tot noch toe (mijns wetens) niemant gevonden wiert, die den Vin der dezer loflij cke kunste met Lauwerkrans van verscheyden welluydende klancken, en alzoo te vercieren het doorluchtige hooft van onsen j u b al, Vader en eerste Vinder des Maetgezangs, en van allerley speeltuigh.' Ook door de keur aan verlichte geesten die hij voor dit originele project had aangezocht kon hij zich profileren als een geletterd en eclectisch man van de wereld. Cats, Vondel, Barlaeus en Westerbaen Terug naar Cats. Vermoedelijk geïnspireerd door de welwillendheid van de alom geëerde dichter des vaderlands heeft de componist de moed ge vat ook andere coryfeeën uit het toenmalig literaire leven te benaderen: Vondel, Barlaeus en Westerbaen. Het feit dat Padbrué verzoeken deed uit gaan lofdichten te schrijven was voor die tijd niet zo vreemd. Er werd veel gerijmd, het was in de mode. Dat de contribuanten verschillende geloven aanhingen is op zichzelf curieus, maar evenmin uitzonderlijk. Het bij zondere van de bundels is gelegen in het feit dat er voor één enkel thema is gekozen en wel voor één dat op zich al bijzonder en onalledaags was. Dat gegeven maakt dat de composities, nog los van hun kwaliteit, als een zeer origineel werk gezien kunnen worden. De toevoeging van een viertal korte geestelijke motetten op Latijnse tekst lijkt wel gewaagd in een tijd waarin het katholicisme officieel verboden was. Misschien had Padbrué deze zettingen nog in portefeuille en heeft hij de gelegenheid aangegre pen ze als aanhangsel te gebruiken. Heeft hij ze gepubliceerd om het oud testamentische karakter van Jubal te benadrukken? Misschien ook was het een knieval voor Vondel of was deze katholieke inbreng bedoeld als contrast en ingetogen tegenhanger van de teksten van de gereformeerde contribuanten. Duidelijk is dat Padbrué er plezier in had dergelijke tek sten te toonzetten; hij had zijn kundigheid op dat vlak immers al in de Kruisbergh bewezen. De opname van deze motetten duidt op zijn minst op een zekere sympathie van de componist voor het katholieke geloof. Het gereformeerde stadsbestuur lijkt er niet over te zijn gevallen. AAGJE PABBRUWE

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2010 | | pagina 65