De katoenfabriek van Thomas Wilson aan de Leidsevaart te Haar lem. Litho ca 1835. (Coll. Noord-Hollands Archief) commissie, maar zij kon niet zoveel doen. Zeer behoeftige ouders stuur den hun kinderen gewoon naar hun werk in plaats van naar school. Deze ouders moesten ervan worden overtuigd hun kinderen op school te la ten tot zij redelijke vorderingen in lezen, schrijven en rekenen hadden gemaakt. Het ging wel om een beperkt aantal leerlingen. De commissie vreesde overigens dat met de uitbreiding van de industrialisatie het pro bleem zou toenemen.6' De plaatselijke schoolcommissie vroeg in 1840 op haar beurt weer aan burgemeester en wethouders of zij hun invloed wilden aanwenden bij fabrikanten om geen kinderen aan te nemen die te weinig onderwijs hadden gekregen. De commissie meende dat het op treden van het stadsbestuur resultaten zou opleveren want in de praktijk was de bestaande situatie onverminderd voort blijven bestaan.7' Hoofdonderwijzer J.W. Weijerman zou twintig jaar later, in 1859, aan de gemeentelijke inspectie schrijven dat verschillende pogingen tot ver betering in het verleden op niets waren uitgelopen omdat van samenwer king tussen de toen in functie zijnde schoolhoofden geen sprake was ge weest en leerlingen bovendien niet verplicht waren het avondonderwijs te volgen. Het onderwijs begon te laat, de vermoeidheid van de leerlingen speelde een rol en het onderwijs was niet geschikt voor de opleiding van ambachtslieden. Aan het einde van de winter bleven leerlingen weg om dat er dan meer werk was. De situatie was zo dat in maart 1857 nog maar drie leerlingen aan het avondonderwijs deelnamen. Wijerman verweet de 'HMÏh MHHIl ETABUSSBMKKT VAX-TH? WILSM.VOOH HET JliCBKER EH &RUKKE.V J>KR KA70ENES, ESZ.TB HAARIEM. DICK VAN GIJLSWIJK 89

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2010 | | pagina 91