De invoering van het nieuwe regime betekende dat katholieken zich nu ook als zelfstandig onderwijsgevende in de stad mochten vestigen. Zij werden wel verplicht lid te worden van het schoolmeestersgilde. Het aantal onderwijsgevenden in de stad kwam boven het gestelde maximum uit. Dit was een doorn in het oog van het schoolmeestersgilde. Zij wezen er in een op dat door de toestroom van leerlingen in de stadsarmenscho len de concurrentie al veel groter was geworden. Het gilde stelde voor om het aantal plaatsen voor particuliere onderwijsgevenden tot zes te beper ken en ook de schoolmeester van het Lutherse armenhuis onder de bepa lingen te laten vallen en hem te verplichten lid te worden van het school meestersgilde, net zoals dat voor de rooms-katholieke schoolmeesters het geval was. Zij vroegen ook of het verbod op het geven van schrijfonderwijs door matressen kon worden gehandhaafd.66' De curatoren kwamen het gilde niet erg tegemoet. Het college stelde het aantal onderwijsgevenden voor Franse en Nederduitse scholen vast op tien en gaven aan dat indien nodig, zij van dit aantal konden afwijken. Deze onderwijsgevenden moch ten leerlingen van alle gezindten onderwijs geven, het leren lezen, schrij ven en rekenen was immers de hoofdzaak. Het onderwijs in de religie was eerder de taak van de verantwoordelijke geestelijken. De Lutherse school meester werd evenmin verplicht om lid te worden van het gilde. Dat kwam omdat hij een contract had afgesloten dat geen ruimte bood voor deze verplichting. Wanneer het afliep of een ander de vacature zou gaan opvullen zou dit punt opnieuw in ogenschouw worden genomen. De cu ratoren beloofden wel dat het verbod aan matressen om schrijven te leren streng zou worden gehandhaafd. Het college van curatoren had overigens de ambitie, na overleg met het stadsbestuur, om opengevallen plaatsen te blokkeren en weer tot een voordracht voor benoeming van onderwijsge venden over te gaan als het aantal onder het maximum was gedaald.67' Waardering en afsluiting Naar de maatstaven van onderwijsgevenden en enkele toezichthouders uit de eerste helft van de negentiende eeuw werd de kwaliteit van het on derwijs aan armenscholen bedroevend gevonden. In dit artikel komen we voor de Haarlemse scholen tot de volgende conclusie. We zien, door de nood geboren, dat in de achttiende eeuw het Haarlem se stadsbestuur zich gaat bemoeien met de oprichting van stadsarmen scholen om kinderen op te voeden tot burgerlijke gehoorzaamheid waar bij verbetering van het kinderlijk gedrag een belangrijke rol speelt. De 106 HAERLEM JAARBOEK 2011

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2011 | | pagina 108