Cornelis Spoelder trouwde op 7 augustus 1884 te Uitgeest met Doro thea Christina Boon (1848-1922), de niet geheel onbemiddelde weduwe van Simon Jacob Visser. Uit haar eerdere huwelijk had zij een zoon en twee dochters.11' Zij kregen samen een kind, Cornelis Spoelder (1885- 1958), de latere rector van het Stedelijk Gymnasium te Haarlem. Dorothea Spoelder-Boon was een vrouw van grote mildheid, met veel gevoel voor humor en, evenals haar echtgenoot, begiftigd met een scherp verstand. In huize Spoelder vervulde zij een spilfunctie met het aansturen van de huishouding van een gezin met vier kinderen en soms zelfs meer dan tien inwonende kostleerlingen. Zij vormde een goed tegenwicht tegen haar echtgenoot die als paterfamilias, vol belangstelling voor zijn eigen kinderen en pupillen, een ouderwets strenge man was: kinderen hadden gewoonweg te gehoorzamen en daarmee uit. Het leven in de omgeving van Gedempte Oude Gracht 103 tegen het eind van de 19de eeuw heeft Spoelders zoon Cornelis op kleurrijke wijze beschreven in zijn bijdrage Jeugd-herinnering, opgenomen in het ge denkschrift ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Vereniging Haerlem in 1926.12' Hierin beschrijft hij de verschillende straattypes die in de omgeving van zijn huis slenterden en die ook op de pupillen van Spoelder Sr. indruk moeten hebben gemaakt, zoals Blinde Meijer die tastend met zijn stok langs stoepijzers de huisdeur zocht en voor wie sleperskarren even inhielden.13' Ter illustratie diene het volgende citaat, waarin Spoelder Jr. de niet geheel ongevaarlijke Barend Rotneus typeert: 'Dan kwam Woensdagsmiddags, als je aan 't spelen was, Barend Rot neus langs, met zijn juten zak voor, gekleed in een soort mouwvest, en een platte boerenpet op. Je moest met 'm oppassen, en hem aankij ken in zijn neuslooze aanschijn liet je wel, maar zoo was hij voorbij, of in koor met je vriendjes riep je hem sterk nasaal iets van "klap op" of "knap op" na, magische woorden, die steeds aan Barend, terwijl hij zich omkeerde, een serie van lugubere klanken wisten te ontlokken, waarin slechts enkele vloeken te onderscheiden vielen; soms trok hij een mes, maar dan was je allang weg.' Deze jeugdherinneringen vormen een mooie aanvulling op de sfeerteke ning van de Haarlemse binnenstad die een generatie eerder Jacobus van Looy (1855-1930), opgevoed in het Burgerweeshuis aan het Groot Heilig land (nu het Frans Hals Museum), in zijn deels autobiografische boek Jaapje geeft. 120 HAERLEM JAARBOEK 2011

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2011 | | pagina 122