het Spaarne.23' Maar ook in Haarlem ziet men in de tweede helft van de
19de eeuw deze beroepsgroep van 'instituteurs' met particuliere scholen
voor lager onderwijs geleidelijk verdwijnen. Blijkens de beroepsgroep
van de 'Instituteurs', zoals achter in het Algemeen adresboek der stad Haar
lem vermeld, waren er in 1873-1874 zes instituteurs werkzaam: P. du Buy
als dag- en kostschoolhouder in de Zijlstraat nr. 5, Mej. A.L. Hoog van
het Instituut voor Dames in de Smedestraat, Mej. L.F. Holm, Institutri-
ce aan de Oude Groenmarkt, B.M. Kool van Kasteel, Instituteur aan het
Spaarne, Mej. A.G.H. Koot, Institutrice in de Zijlstraat en Mej. M.J. San-
der, Institutrice in de Schagchelstraat. In de daarop volgende jaren raakt
de aanduiding 'instituteur' geheel in onbruik. Zo staan in het Algemeen
adresboek van 1878-79 de dames Hoog, Koot en Sander nu vermeld als 'on
derwijzeres', en Kool van Kasteel als 'kostschoolhouder'. Du Buy staat in
de Adresboeken van 1884-85 en 1891 voortaan vermeld als 'onderwijzer'.
Overigens was het aantal particuliere scholen veel groter dan alleen
de bovengenoemde 'instituten'. Dankzij het Verslag van den toestand van
het lager onderwijs in de gemeente Haarlem gedurende het jaar 1872 blijkt dat
er in dat jaar in totaal 17 lagere scholen bestonden die 'door de onderwij
zers zeiven' waren opgericht.24' Bij deze scholen, die soms ook een avond
school kenden, stonden in totaal 2114 kinderen ingeschreven (in 1871:
1797), terwijl het openbaar onderwijs in hetzelfde jaar 2106 leerlingen
telde (in 1871: 2146). Men dient zich hierbij wel te realiseren dat een alge
mene leerplicht in die tijd nog niet bestond en dat zeker bij het openbaar
onderwijs met name op de drie Haarlemse stadsarmenscholen het absen
teïsme en verloop een enorm probleem was, nog afgezien van de povere
kwaliteit van het geboden onderwijs.25' De plaatselijke Schoolcommissie
besluit haar Jaarverslag over 1874 niet voor niets met de verzuchting 'op
dit oogenblik wordt er, wij moeten het onbewimpeld uitspreken, hier ter
stede geen voldoende openbaar onderwijs gegeven.' Pas na invoering van
het 'Kinderwetje' van Van Houten in 1874, die kinderen verbood tot hun
twaalfde jaar in fabrieken te werken, zou hierin enige verbetering komen.
Dit wil overigens niet zeggen dat de particuliere scholen geen absenteïs
me kenden, maar dankzij de kleinschaligheid en de betere kwaliteit van
het onderwijs zal het spijbelprobleem hier aanzienlijk minder groot zijn
geweest. Maar daar moesten de ouders dan wel schoolgeld voor betalen.
Deze situatie omstreeks 1875, toen in Haarlem het particulier on
derwijs met haar veel hogere kwaliteit nog de boventoon voerde, wordt
treffend beschreven door prof. A.E.H. Swaen (1863-1947) in zijn bijdrage
Haarlemsche Herinneringen voor het Haerlem Jaarboek van 1940:26'
JAN SPOELDER