loop van de negentiende eeuw werd het bewaren van de orde uit de han
den van de burgers gehaald en toevertrouwd aan een specifieke organi
satie. Dan ook pas begint 'de politie' - eeuwenlang slechts een handjevol
functionarissen - te groeien in taak en omvang zoals wij die nu kennen.
Zoals gezegd: de harde kern van de stedelijke autonomie lag in het
recht van de burgers zichzelf te besturen, tot en met het recht te beslissen
over leven en dood. Dit laatste, de 'hoge justitie', ging verloren bij de Ba
taafse Revolutie van 1795. De steden werd hun autonomie ontnomen, het
werden 'gemeenten', onderdelen van een nationale eenheid en onderwor
pen aan een nationale overheid. Maar niet alle zelfstandigheid was daar
mee verdwenen. Volgens de vormgever van ons staatsbestel, de liberaal
Thorbecke, hadden gemeenten in ons staatsbestel een duidelijke eigen
plaats en functie. Die waren wat hem betreft gebaseerd op twee pijlers.
De eerste was de bevoegdheid om eigen belastingen te heffen en daarmee
dus te besluiten over het eigen, locale voorzieningenniveau. De tweede
pijler was het gezag over een eigen politieapparaat en daarmee de verant
woordelijkheid voor de publieke orde ter plaatse.
Met die pijlers, zo kunnen we vervolgens constateren, is het niet goed
afgelopen. Aan de bevoegdheid om plaatselijke belastingen te heffen
Het stadhuis van Haarlem met het schavot. Aquarel van J. Schouten, ca 1780.
(Collectie Noord-Hollands Archief)
PIET DE ROOY 169