ken toen hij via de rechter gedaan wilde krijgen dat de door hem ontwor
pen Kleine Zaal met tuinhuis van het Concertgebouw gespaard werd van
sloop, maar tevergeefs. De verbouwing van Frits van Dongen ging door
en de Philharmonie staat er tegenwoordig stralend bij. Het is beter dat
het zo gegaan is, maar het bewijst wel Wieks vechtlust waar een ander al
lang bakzeil had gehaald.
Meteen na zijn afscheid als stadsarchitect trad hij aan als hoogleraar
aan de Technische Universiteit Delft, waar hij tot zijn pensionering in
2001 bleef. Dat was dus de instelling waar hij zelf ooit te hoop was gelopen
tegen de gevestigde orde. En zoals eerder zijn vader, de jurist, de moed
had vanuit zijn inzicht dwars in te gaan tegen de heersende opvattingen
in zijn metier, ging ook Wiek nu weer op academisch niveau de strijd aan.
Het was hem namelijk een doorn in het oog dat in het onderwijs bitter
weinig aandacht was voor de architectuurgeschiedenis en constructie
leer. Hij vond het een universitaire opleiding onwaardig. Na zijn afscheid
werd hij gegrepen door het behoud van architectuur uit de tijd vlak na
de Tweede Wereldoorlog, de wederopbouw. Met onder andere toenmalig
rijksbouwmeester Jo Coenen nam hij het initiatief tot een landelijke in
ventarisatie om tot een herwaardering van deze onderbelichte categorie
te komen.
Wiek Röling zullen we ons herinneren als een veelzijdige persoonlijk
heid, als een ontwerper met een kien oog voor inventieve ruimtelijke op
lossingen, een hartelijke, maar onverzettelijke vent met een duidelijke
mening, de hoeder van het waardevolle in de cultuur en een bewaker van
de ethiek van zijn vak. 'Architectuur is de meest directe en voor ieder - be
wust of onbewust - leesbare spiegel van de samenleving', schreef hij eens.
Wanneer hij om zich heen keek maakte wat hij zag in de gebouwde omge
ving hem niet optimistisch over de staat van de mensheid. Maar opgeven
- dat nooit.
WIM DE WAGT
NECROLOGIEËN 243