niet dat er een kern van waarheid in al die vrolijke anekdotes moest ste ken. Dat vond in ieder geval de gezaghebbende kunstcriticus Carel Vos- maer, die in een uitvoerige inleiding tot de door William Unger fraai uit gegeven Etsen naar Frans Hals (1873-1874) een nieuwe poging deed Hals in zijn tijd en omgeving te plaatsen.3' Hij suggereerde dat de anekdoten die Houbraken over Hals en andere Hollandse schilders had verzameld onge twijfeld overdreven waren, maar ze waren niet zonder grond. Hals en de zijnen waren nu eenmaal lustige lieden geweest, die veel weg hadden van moderne, romantische kunstenaars die alleen voor de kunst leefden: 'Bohémiens, ja dat waren er velen, en, welbeschouwd, welke waarach tige kunstenaarsnatuur is het niet min of meer? Zou die prikkelbaar heid van gevoel, die aandoenlijkheid voor indrukken, die minder reflekteerende, maar meer intuïtieve en van fantasie levende geest zich ook niet toonen en noodzakelijk moeten toonen in het leven? Zou de kunstenaar zich in tweeën kunnen splitsen, en vol verbeelding en hartstocht bij 't werk, die altijd ter zijde zetten met den maalstok.'4' Hals kon het in ieder geval niet. Het leverde hem op het persoonlijk vlak armoede op: Hals moest in zijn laatste jaren financieel ondersteund wor den door de stad. Maar het nageslacht kon hem dankbaar zijn voor een rijk oeuvre dat een levendig beeld gaf van het 'ruwe volksleven' en de 'on uitputtelijke ader van vroolijkheid, ondeugende scherts en levenslust' die door als een rode draad door het 'oude Nederlandsche volk' liepen: 'Hier dienen wijde schuchterheid van pen en ooren zooveel doenlijk af te leggen. Hier stroomt het "bier van 't ouwe geloof", meer dan de "Spaensche moskadel" of "Nieuwe Rijnwijn". Hier klinken rauwe kreeten in de woeste gelagen; hier gaan wij een tocht doen in de sfeer der kroegen en kitten, die in de meesten onzer steden als een grove bast der kerken plachten te omgeven. Men verbeelde zich de St. Bavo-kerk te Haarlem gansch omringd van huizen: "Alwaer men teerd en smeerd,/ Alwaer men drinckt en klinckt, en tricktackt en verkeerd".'5' De schilderijen van Hals konden in zijn ogen dan ook het best worden vergeleken met de blijspelen van Gerbrand Adriaensz Bredero: schilder en schrijver vulden elkaar aan en leverden 'beurtelings tekst en illustratie voor elkanders werk'.6' HAERLEM JAARBOEK 2011

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2011 | | pagina 62