gaf aan dat de armenscholen tot taak hadden de leerlingen op te voeden
tot 'Borgerlyke welgemaniertheid ten dienste van de Borgerstaet', tijde
lijke welvaart en de eeuwige zaligheid.12' Het Leidse stadsbestuur moti
veerde de publicatie van de School-ordre met de stelling dat voorkomen
moest worden dat arme kinderen later in onmacht kwamen te vervallen.
Het verzorgen van armenonderwijs kwam de stad zelf ten goede, onkun
de was een bedreiging voor de 'geschiktheyd van het Burgerlijk leven'.13'
Alleen de Delftse regeling verklaarde onomwonden dat het de bedoeling
was om kinderen van bedeelde ouders discipline bij te brengen.14'
Deze doelstellingen uit de stedelijke regelingen wijzen er op dat stads
besturen de ernst van de situatie inzagen en daarom in onderwijs inves
teerden. Een relatie tussen die investeringen en de verwachting dat die
bijdroegen aan de verbetering van de maatschappelijke omstandigheden
was in de eerste helft van de 18de eeuw al gelegd.15'
Het onderwijs in Haarlem in de tweede helft
van de achttiende eeuw
De Latijnse school was van alle scholen in de stad de bekendste. Leerlin
gen kregen onderwijs in Latijn en Grieks en konden op verzoek ook on
derwijs krijgen in andere vakken, mits daarvoor extra werd betaald. Sa
larissen en huisvesting kwamen voor rekening van het stadsbestuur. De
leerlingen kwamen uit de hogere sociale klassen van de stad, soms ook
van ver daarbuiten. Er bestond daarnaast een particuliere sector. Het
functioneren van deze scholen was geregeld in een reglement uit 1746.
Het stadsbestuur bepaalde wie in de stad onderwijs mocht geven op voor
dracht van het college van curatoren van de Latijnse school en andere
scholen. Een schoolmeester mocht maar een bepaald aantal vakken geven
om de onderlinge concurrentie niet te groot te laten worden. Het stadsbe
stuur moest opnieuw toestemming verlenen wanneer een onderwijsge
vende zijn vakkenpakket wenste uit te breiden.
De scholen verschilden onderling van elkaar. Er waren kostscholen
waar kinderen geheel of gedeeltelijk in de kost werden gedaan, dagscho
len en ook afzonderlijke meisjesscholen. Verder waren er Franse scholen
waar het vak Frans wel en Nederduitse scholen waar het vak Frans niet
werd gegeven. De leeftijd van de leerlingen liep uiteen. Sommige scho
len boden zowel lager onderwijs aan als enkele jaren voortgezet onder
wijs. De school kon ook niet zonder meer aan een ander worden overge
daan. Daarvoor was de toestemming van het stadsbestuur nodig. Als een
DICK VAN GIJLSWIJK