ren van 15 jaar en ouder die onderwijs kregen in de gronden van de gods dienst.24' Zo gauw de scholen van start waren gegaan bleek dat het middaguur zeer druk werd bezocht. Vanwege het groot aantal leerlingen vonden inspectores en schoolmeesters dat dit onderwijs weinig nut had. Kin deren leerden er alleen wat spellen. Het dwong het stadsbestuur in 1758 tot het besluit dat alle kinderen die geen werk hadden in de ochtend het onderwijs moesten volgen. Er werd besloten een vierde lesuur in te voe ren voor de kinderen tussen de vijf en tien jaar die zonder werk zaten. Zij leerden van half drie tot vier uur ook nog schrijven. Schoolmeesters en inspectores waren tevreden maar dat was van korte duur. Het stadsbe stuur schreef op 31 augustus 1762 dat kinderen tussen de vijf en tien jaar wel naar school moesten gaan, maar zij mochten niet van arbeid versto ken blijven. Dat was namelijk in het belang van de stad, in het bijzonder van de textielindustrie, en ter ontlasting van de kosten van de bedeling. Met één schooltijd per dag konden deze kinderen daarom volstaan.25' De inspectores maakten bezwaar, de schoolmeesters deden dat ook, het stadsbestuur bleef Oost-Indisch doof en beantwoordde hun brieven niet eens. De inspectores hoopten jaren later dat het tij wat zou zijn gekeerd en schreven het stadsbestuur opnieuw aan zonder dat dit enig effect had. Het onderwijs in het middaguur zou tot 1785 het pijnpunt blijven van het onderwijs aan de stadsarmenscholen. Positie en functie van de schoolmeesters Benoemingsvoorwaarden De schoolmeesters van de stadsarmenscholen waren in dienst van het stadsbestuur. Het college van curatoren van de Latijnse en andere scho len kozen uit de sollicitanten twee of drie kandidaten op hun vakbe kwaamheid. De voorgedragen kandidaat moest aan de Kerkenraad bewij zen dat zijn kennis van de gereformeerde religie voldoende was. De Raad rangschikte vervolgens de schoolmeesters naar hun kennisniveau van de Gereformeerde religie.26' Het college van curatoren zond een voordracht naar het stadsbestuur, dat bijna altijd zijn goedkeuring aan de benoe ming hechtte. Deze procedure gold ook voor de rector en praeceptoren van de Latijnse school, de particuliere schoolmeesters en de matressen van de kleinkinderscholen. Stadsschoolmeesters moesten dan nog de drie formulieren van enig heid ondertekenen.27' Deze verplichting was hen in de steden van de Re- HAERLEM JAARBOEK 2011

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2011 | | pagina 86