gedurende de ziekte van de schoolmeester gesloten. Dat leidde soms tot
zeer ongewenste situaties. In 1781 en 1782 gingen de jaren tellen voor twee
stadsschoolmeesters die in 1757 aan hun taak waren begonnen. Willem
Blommers, schoolmeester van stadsschool c, kreeg een zware beroerte.
De omgeving klaagde over de kinderen die niet meer naar school gingen
en overdag op straat rondliepen. Op een gegeven ogenblik wilden de in-
spectores stappen ondernemen toen hij zijn taak weer hervatte. Dat moet
voor hem moeilijk zijn geweest want de inspectores klaagden over zijn
functioneren. Willem van Kuijk van stadsschool b was langzamerhand
doof geworden. Zijn onderwijs ging sterk achteruit en het leerlingenaan
tal liep terug. De inspectores zaten ermee in hun maag en overwogen om
het stadsbestuur te benaderen. Beide stadsschoolmeesters overleden ech
ter kort na elkaar, zodat anderen de opengevallen functies konden over
nemen.32'
Alle Haarlemse stadsschoolmeesters waren verplicht lid van het
schoolmeestersgilde. Dat was exclusief geregeld in de reglementen voor
de Franse en Duitse scholen uit 1746 en van 1757. Haarlem week hiermee
af van de reglementen voor het onderwijs in de meeste andere steden. In
Leiden was deze verplichting bijvoorbeeld in een afzonderlijke ordon
nantie geregeld.33'
Tenslotte hadden de stadsschoolmeesters de taak de leerlingen te re
gistreren. Elke maand ging er een lijst van leerlingen naar het armenbe
stuur. Deze spraken ouders aan als hun kinderen afwezig waren geweest.
De schoolmeester kon bij nalatigheid worden bestraft met een boete van
een ducaton, bij herhaald verzuim werd dat bedrag verdubbeld. Dat kon
Leerlingen werden
bestraft met de
plak. Zij moesten
hun vingers uit
strekken en kregen
een flinke klap
met de plak erop.
Deze komt uit het
Nationaal Onder
wijsmuseum te
Dordrecht.
88 HAERLEM JAARBOEK 2011