zouden worden gezet. Tiny, zijn vrouw, benadrukte dat Jan sterk leed on
der zijn gevangenschap en zij verzocht deze om te zetten in gedwongen
huisarrest. Voor zover valt na te gaan liet de Procureur-Fiscaal niets van
zich horen. Er bevinden zich geen antwoorden in het dossier. Meihui
zen stelt aan de orde dat de arrestatie van verdachten van economische
collaboratie niet de eerste fase was in een strafproces, maar een doel op
zichzelf, namelijk het vastzetten van delinquenten. Tegen de in hechte
nisneming stond gedurende het onderzoek geen rechtsmiddel open. De
Procureur-Fiscaal was een oppermachtig heerser over vrijheid en onvrij
heid. Tegen deze achtergrond valt te verstaan dat verzoekschriften van
zijn advocaat of verwanten niet werden beantwoord.14'
Na negen maanden gevangenschap - op 11 april 1946 - probeerde de
kamparts dr. Bos de stilstand in het proces te doorbreken. Hij berichtte
de Officier-Fiscaal de Boer dat de medische situatie van Jan, die in een ui
terst depressieve (psychastene) toestand verkeerde, zeer zorgelijk was. De
arts verzocht om een spoedige behandeling van de zaak. Het is niet dui
delijk of dit schrijven (enig) effect heeft gehad. Een feit is dat ruim een
maand later - eind mei, begin juni 1946 - voor het eerst de broers een ver
hoor werd afgenomen door de Officier-Fiscaal.
Gedetailleerder - gezien de omvang van het verslag - herhaalden
de broers Arie en Gerard hun zienswijze uit het politieverhoor, een jaar
eerder. Zij beklemtoonden ook nu dat zij niet of nauwelijks op de hoogte
waren van de werkzaamheden van hun broer voor de Duitsers. Dit lijkt
strijdig met de verklaringen van vooral Gerard, dat hij Jan herhaaldelijk
gewaarschuwd heeft niet voor de bezetter te werken. Het zou zich tegen
hen allen kunnen keren. Blijkbaar was hij beter op de hoogte dan hij te
kennen gaf. Bovendien lijkt het, gezien de schaal van het bedrijf en het
feit dat het personeel niet exclusief voor Jan Ruigrok werkte, niet erg
waarschijnlijk dat hij niet op de hoogte was van de werkzaamheden voor
de Duitsers.
Opnieuw voerden de broers aan dat zij, om Jan duidelijk te maken
dat zij zijn handelswijze afkeurden, geen kennis namen van de boeken
en weigerden de jaarrekeningen te tekenen. Waarom bleven zij dan toch
werken in het besmette bedrijf? Beiden verklaarden dat zij bleven omdat
zij hun levenswerk niet konden verlaten, als ook om den brode.
Jan kreeg van zijn verhoorders alle ruimte voor een opsomming van de
projecten voor de bezetter. Hij repte opnieuw niet over de medeplichtig
heid of medeverantwoordelijkheid van zijn broers, de medefirmanten in
de onderneming. Jan vermeldde niet dat zij al een paar weken na de oor-
JOOP RAMONDT