soneelsleden in dienst. Ook waren er twee grote opdrachtgevers, Philips
en de Hoogovens. De orders voor deze bedrijven droegen substantieel bij
aan de omzet over het eerste naoorlogse jaar (1945), die 14.000,- gulden
bedroeg.
Een verrassing bij de terugkomst van Jan Ruigrok was dat Arie zich per
1 januari 1946 had losgemaakt van de firma en een eigen bedrijf in tuin
meubelen was begonnen. Vooralsnog betrof het een formele wijziging,
omdat hij zijn werkzaamheden vanuit de locatie aan de Leidsevaart liet
plaatsvinden. Wat de broers afspraken over de voortzetting van de geza
menlijke werkzaamheden is niet bekend. Als er al een gesprek is geweest
zal dat geen gemakkelijke gedachtewisseling zijn geweest, ook al vanwe
ge nieuwe feiten die zich aandienden. Bij terugkomst bleek namelijk dat
de broers inmiddels de jaarrekeningen uit de oorlogstijd hadden onder
tekend. Blijkbaar hadden zij dit kunnen regelen met de bewindvoerder,
Mr. Peeters en achtten zij zich gevrijwaard van verdenking van economi
sche collaboratie. Aannemelijk is dat de twee broers inmiddels ook hun
aandeel in de (oorlogs)winst hadden geïnd. Een evenredig aandeel in de
boete van 20.000,- gulden hebben zij niet op zich genomen. Jan betaalde
de boete in zijn geheel in april 1947.
Niet bevorderlijk voor de onderlinge verhoudingen was dat zijn broers
inmiddels pogingen in het werk hadden gesteld om hem te 'zuiveren' en
dus uit het bedrijf te verwijderen. Om zijn belangen doelmatig te beharti
gen verzocht Jan het Beheers Instituut hem opheffing van het opgelegde
beheer te verlenen dan wel procuratie. Of dit verleend is vermeldt het dos
sier niet. Tot een zuivering is het niet gekomen. Wat zich precies heeft af
gespeeld is niet bekend.
Uit het vervolg van de gebeurtenissen blijkt dat Jan Ruigrok, eenmaal
weer op vrije voeten, zich niet heeft neergelegd bij wat hem was overko
men. Het zal het niet eenvoudig zijn geweest om aanknopingspunten te
vinden. Wie immers nam het in die tijd op voor een notoire collaborateur
van het type bunkerbouwer? Hij kreeg in november 1946 een steuntje in
de rug van een tiental werknemers, die verklaarden dat zij Jan in de oor
log hebben verzocht er voor te zorgen dat ze niet op transport naar Duits
land zouden worden gesteld. Niet aannemelijk is dat zijn broers deze
werknemers om een dergelijk schrijven hebben gevraagd. Denkbaar is
dat Jan hen dit heeft gevraagd, maar evenzeer is het mogelijk dat de be
trokkenen zelf tot de conclusie kwamen dat zij hun directeur iets ver
schuldigd waren nadat hij zich weer op het bedrijf liet zien. Pas in 1949
komen wat meer signalen die er op wijzen dat hij een zaak aan het voorbe
reiden was.
HAERLEM JAARBOEK 2012