langrijk was wel de wijze waarop een order tot stand kwam, waarbij hij
doelde op het met een 'kennelijk welbehagen' uitvoeren van opdrachten
en vooral het 'zonder noodzaak solliciteren' naar Duitse orders. Kortom
de mazen van de wet waren voor Boers vrij groot. Alleen in geval van te
kwader trouw of gretigheid sloot het net zich om de verdachte.17'
Uitgaande van zijn premissen spitste Boers destijds de oren toen hij de
verklaring van de beide broers over broer Jan hoorde.
'...Jan zou toch alles op alles hebben gezet om maar Duitse orders te
krijgen, tegen welk drijven Arie en Gerard, vermoeid door ouderdom
en het vele getwist, en in ontwikkeling verre de mindere van hun
broer, niet opgewassen zouden zijn geweest, hoewel zij dat drijven
verafschuwden.
Inmiddels, zo vervolgt hij zijn schrijven, was hem ter ore gekomen dat
de broers Arie en Gerard helemaal niet afkerig waren van het geld. Niet
alleen eisten zij hun aandeel in oorlogswinst op, maar ook bleek dat het
gesprek over de verdeling in mei 1945 in aanwezigheid van de arbiter Mr.
Van der Goot mislukte omdat de broers een groter aandeel in de oorlogs
buit opeisten dan Jan voor ogen stond.
De aard van de collaboratie was voor hem ook in een ander licht ko
men staan toen hij recentelijk op de hoogte kwam van het optreden van
de inspecteur Kersteman van het Rijksbureau voor Ijzer en Staal, die Jan
Ruigrok adviseerde er voor te zorgen Duitse orders binnen te halen. Boers
legt dit uit als een duidelijk teken van de pressie die op Jan werd uitgeoe
fend door de Duitsers. Wat als verwijtbaar kan worden aangevoerd zijn de
orders die in het begin van de oorlog werden uitgevoerd, de tijd waarin
de Duitsers nog geen druk uitoefenden. Maar voert Boers aan, dat waren
welbeschouwd orders waar het bedrijf min of meer ingerold was, omdat
men al werkzaam was voor de genie.
De interventie van Kersteman - de Inspecteur van het Rijksbureau
voor Ijzer en Staal - was Boers niet bekend omdat een verklaring hier
omtrent in het dossier ontbrak. Maar bekende Boers, deze verklaring zou
voor hem toch secundair geweest zijn. Primair in zijn oordeelsvorming
over Jan Ruigrok waren destijds de beschuldigingen van Arie en Gerard.
Op grond van die feiten was Boers tot de conclusie gekomen dat Jan te
kwader trouw handelde. Had hij de stand van zaken gekend zoals die ach
teraf is gebleken dan zou zijn oordeel heel anders hebben geluid: '...Waar
schijnlijk zou ik de beschuldigde hebben gerangschikt in de grote groep
voor wie ik als maatstaf aannam: "in dubiis abstine"...'
JOOP RAMONDT