huis, die daar de dagelijkse leiding had probeerde stilletjes wat bier of
ook brandewijn in zijn drinkwater te doen maar Ysaac had het in de ga
ten en wierp het water heftig en met veel schelden en vloeken van zich af:
'Ghij soeckt mij te bedriegen en al quamen alle de duyvels uijtte helle soo
sal ick noch eeten noch drincken voor mijn tijt die mij mijn hemelsche
Vader geordonneert heeft'
Om er echt van te worden overtuigd dat Ysaac geen voedsel tot zich
nam begon de knecht het secreet te inspecteren. Hij legde onderin het se
creet een bos vers stroo dat van bovenaf niet zichtbaar was en constateer
de na Ysaacs toiletbezoek steeds dat het stroo wel vochtig was maar dat er
niet het minste spoor van afgang was.
De regenten zagen in dat ze hem niet konden laten ophouden met vas
ten. Omdat Ysaac intussen steeds magerder en bleker werd besloten ze
om tot soulaas van zijn leven hem de beste tabak ter beschikking te stel
len waaruit misschien toch enig voedsel kon worden opgenomen. Daarbij
dronk Ysaac steeds schoon putwater.
Op 16 januari 1685 was om 11 uur de periode van 40 dagen vasten voor
bij. Ysaac had aangekondigd dat hij dan weer gekookt water en gebakken
balkenbrei wilde gaan eten en een grote menigte mensen had zich in en
om het Dolhuis verzameld om dit wonder gade te slaan, waaronder de
artsen Galenus en Ruijsch uit Amsterdam. Die uitten hun vermoeden
dat het pijproken zijn honger gestild had. Tevoren dronk Ysaac een kopje
schapennat met roerei en de brei moest door zijn eigen vrouw gebakken
zijn. Twee dagen later begon de stoelgang, met veel pijn, gekerm, steunen
en schreeuwen. Het resultaat leek op een harde, zwarte en als verbrand
ogende specie.
Volgens een latere aantekening bij dit verslag in het Memorieboek
overleed Ysaac Hendricx 8 jaar later op 26 maart 1693. Twee dagen daarna
werd hij op het kerkhof van het Pesthuis begraven in aanwezigheid van
zijn vrouw en kinderen en veel andere belangstellenden.
Noten
Noord-Hollands Archief (nha), Archief Leproos-, Dol- en Pesthuis, inv. 94,
2-6.
nha, Archief stad Haarlem 1572-1811, inv. nr 509,38.
HAERLEM JAARBOEK 2012