cage en het brouwen van bier, was ernstig in verval. Rond 1800 was de om
zet daarvan teruggelopen tot nog maar 25 a 30% van de productie tijdens
de hoogtijdagen 150 jaar eerder. De oorzaken van deze dramatische terug
loop moeten we vooral zoeken in de toenemende internationale concur
rentie, voor wat betreft de textiel in het bijzonder vanuit Engeland. De
industriële revolutie kwam in dat land immers eerder en veel sterker 'op
stoom' dan in Nederland, en in Haarlem in het bijzonder. Verder wreekte
zich dat landen waar de Haarlemse fabrikanten en handelaren naar ex
porteerden in toenemende mate hun markten afschermden. De economi
sche teruggang leidde in Haarlem niet alleen tot wijdverbreide armoede
maar ook tot een aanzienlijke terugloop van de bevolking. Telde de stad
in het begin van de zeventiende eeuw nog bijna 39.500 inwoners, eind
achttiende eeuw waren dat er niet meer dan 21.000 om zijn dieptepunt te
vinden bij 17.400 bewoners in 1815. In de tweede helft van de achttiende
eeuw werden in Haarlem meer dan 1200 huizen gesloopt omdat de eige
naren de grondbelasting niet meer konden betalen.9' Haarlem lag er deso
laat bij. Historicus De Koning beschreef in 1807 de situatie zó:
'Straten, waarin voormaals gelukkige huisgezinnen door den arbeid
een eerlijk bestaan vonden zijn geheel afgebroken en in groene velden
herschapen. In alle straten, alwaar voorheen geklepper der touwen
en het vrolijk lied der arbeiders gehoord werd, heeft thans doodsche
stilte de levendigheid vervangen.'10'
Haarlem was in het begin van de negentiende eeuw één van de meest ver
pauperde steden van West-Nederland.11' Het 'adres' waarmee de stedelijke
Commissie van Onderstand en Aanmoediging van de Arbeidzaamheid in
1812 de burgers om financiële steun benaderde schilderde de ellendige si
tuatie met de volgende woorden:
'Wij zien duizenden, die verstoken zijn van de eerste behoeften des
levens, en dezelve niet door hunnen arbeid kunnen verkrijgen, omdat
er geen werk te vinden is; duizenden, die bij de armkantoren vergeefs
aankloppen, omdat daar de middelen van hulp ontbreken, en dus met
ledige handen na hunne uitgehongerde huisgezinnen moeten te rug
keeren: die duizenden zien wij bij den aanstaanden winter, buiten
hunne schuld, blootgesteld aan alle de ijsselijkheden van den honger.
Wij zien in het verschiet, tot welk een top van ellenden, tot welke
uitersten van wanhoop die beklagenswaardigen zullen opgevoerd
worden, (-.-).'12'
HANS KOPPEN 101