vormingen van de Franse Tijd, onmisbaar geacht instrument bij de waar heidsvinding in ernstige strafzaken. Ook hier wil ik proberen de frequen tie vast te stellen op basis van bronnen en wat een 'scherp examen' voor gevolgen voor het procesverloop kon hebben. Dit alles dwingt er natuurlijk toe om iets uit te leggen over vigerend strafrecht en bijbehorende procedures ten tijde van de erkenning van Haarlem als rechtseenheid in 1245. Vervolgens proberen we de ontwik keling van dit recht en de rechtspraktijk te schetsen via schoutsrekenin gen uit de tweede helft van de veertiende eeuw, het al genoemde vonnis- senregister uit de vijftiende eeuw en opnieuw schoutsrekeningen uit de tweede helft van de vijftiende eeuw, met bij alles de solide achtergrond van de door Huizinga uitgegeven Rechtsbronnen. Uiteraard wordt bij deze operatie ook secundaire literatuur gebruikt en soms een bron van buiten Haarlem, maar ik heb zeker niet de pretentie een uitputtende studie af te leveren, temeer daar misdaden en overtredingen slechts in het voorbij gaan aan de orde komen: het is nog even te vroeg voor een adequate ana lyse van het beschikbare bronnenmateriaal. Het oude strafrechtsgeding Ten tijde van Haarlems stadsrechtverlening waren tal van oorspronke lijk Germaanse rechtsbeginselen en -gebruiken nog springlevend in de Nederlanden. Iemand die een strafbaar feit gepleegd had, werd primair beschouwd als een verbreker van de 'vrede' (stamvrede, landvrede, burg- vrede).5' De misdaad in algemene zin werd daarom in teksten meestal als 'breuke', 'broke', o.i.d. aangeduid, en denk aan het Duitse 'Verbrechen'. Het was van oudsher zaak van de gemeenschap van vrije lieden om die vrede te herstellen, een doel dat later moeiteloos door landsheren en stedelijke gezagsdragers werd overgenomen. Dat kon alleen wanneer een beschadigd/ benadeeld persoon, of een belangrijk lid van zijn fami lie, bij de plaatselijke 'richter' iudex in het Latijn, baljuw of schout in de meeste Nederlandse gewesten) een klacht (bedrag, betichting) had ge formuleerd. Het was vervolgens aan deze rechter-in-de-oude-betekenis om een vierschaar te spannen, dus vier banken in een openbare ruimte te laten neerzetten en daarop een traditioneel vastgesteld aantal (7, 9, 12) gezworenen (schepenen, welgeboren mannen) te laten plaatsnemen als vertegenwoordigers van de gemeenschap. Hun taak, op vermaning van de 'rechter', was het 'vinden van het recht', resulterend in het wijzen van vonnissen. De klager kreeg de gelegenheid om de beschuldiging in MAARTEN MÜLLER 35

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 2014 | | pagina 37