Uit de periode 1365-1397 zijn in totaal negen rekeningen - waarover in
de volgende paragraaf meer gezegd wordt - overgeleverd van verschil
lende schouten die ruim twaalf jaren omvatten.18' Sommige zijn zwaar
beschadigd, want het zijn katernen van geschept papier, kleiner dan een
A-viertje, die vooral aan de randen zijn aangevreten door schimmel en
muizen. Eén katern zonder doorlopende folionummers lijkt de bladen te
missen waarop de uitgaven vermeld zouden moeten staan.
Ondanks alle gebreken hebben deze bronnen een bijzondere lading.
We vinden hierin namelijk de oudste vermeldingen uit het graafschap
Holland van het pijnigen van verdachten om aan informatie of een beken
tenis te komen. In 1369 liet schout Ghijsbrecht Dullaert twee naamloze
mannen pijnigen met gereedschap dat men daartoe gekocht had, kosten
zeven schellingen.19' Het jaar daarop liet hij 'Wouter de molenaar' pijni
gen, en een naamloze vrouw, beiden weer met daarvoor aangeschaft ge
reedschap.20' Naar dat gereedschap en de manier van pijnigen kunnen we
slechts gissen. We hoeven namelijk niet aan een pijnbank te denken want
er waren ook andere manieren om een verdachte te fixeren bij scherpe on
dervraging, bijvoorbeeld met touwen of in een kuil. Pas in 1408 komt de
eerste pijnbank in een rekening van de baljuw van Gouda voor.21'
De beul van Haarlem, een grafelijk ambtenaar die hier als 'stocker' aan
geduid is, had in deze jaren een ernstig conflict met het stadsgerecht en
was voortvluchtig. Maar in Hollands oudste stad, Dordrecht, woonde de
andere scherprechter van het graafschap, Stamer Jan, en deze was inge
huurd om in Haarlem pijnigingen uit te voeren, en natuurlijk terecht
stellingen waarover straks meer. Naar Vlaams voorbeeld, en zoals ook uit
latere bronnen is te reconstrueren, deed hij dat op last van de schout die
ook de vragen formuleerde, en onder toezicht van een of meer schepenen.
De pijnlijke ondervraging maakte deel uit van een geheel andere proces-
vorm dan we hierboven geschetst zagen. Het ging nu niet meer tussen
twee min of meer gelijkwaardige partijen, maar tussen een overheids
functionaris die het onderzoek naar de toedracht van een misdrijf leidde
en vervolgens de rechtszitting regisseerde, en een verdachte, opgepakt
wegens voldoende 'presumptie' (vermoeden), die op alle vragen moest
antwoorden en liefst met een bekentenis afsluiten.
We zien dus dat de rationalisering van het strafproces, met als kernen
het achterhalen van waarheid en het vaststellen van schuld, een zeer on
gunstig effect kon hebben op de beklaagde partij. Het lijkt erop dat de
toenmalige gezagsdragers zich hier wel van bewust waren. Nergens in de
keurboeken vinden we pijnbankgebruik formeel geïntroduceerd, het lijkt
HAERLEM JAARBOEK 2014