NIEUWE No. 207. Zondag 22 September 1878. 3e Jaargang. Een jammerlijk Staatsstuk. BUITENLAND, Engeland. HÜRlMSm nil R UT. ABONNEMENTSPRIJS Per 3 maanden Yoor Haarlem0,85 Buiten Haarlem franco per post1. Afzonderlijke Nummers0.06 Dit blad verschijnt Eiken WOENSDAG en ZATERDAG. BUREAU: St. Jansstraat Haarlem. xixsn PRIJS DER ADVERTENTIËN Van 16 regels30 Cent». Elke regel meer5 Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. AGITE MA NON AGITATE. Dienstaanbiedingen 25 cents per advertentie a Contant. Advertentiën worden uiterlijk Dingsdag- en V r ij d a g avond ingewacht. Uitgevers KÜPPERS LAUREY. BERICHT. Zij, die zich met het aanstaande kwartaal op dit blad wenschen te abonneeren, ontvangen, de nog verschijnende nummers GR A TIS. Er is over de rede, met welke jl. Maan dag de zitting van de Staten-Generaal door Z. M. den Koning geopend werd, reeds veel geschreven. Het heeft daarbij niet ontbroken aan een strenge kritiek over de woorden, die door het verantwoordelijk Kabinet den Koning werden in den mond gelegd. Merkwaardig is het verschijnsel, hoe zelf de zoogenaamde ministerieele pers zich van bepaalde lofspraak onthield. De jammerlijke onbeduidendheid van vorm en de beklagelijke inhoud van be doeld staatsstuk waren dan ook zoo onloo chenbaar, dat het een vermetel bedrijf zou zijn geweest om een toon van bijval en toe juiching te doen hooren. Na tien maanden aan het bewind te zjjn geweest, wist het radicaal achttal blijkbaar niets degelijks, allerminst iets verblijdends aan de Natie te zeggen. De Troonrede moet op elk onbevangen lezer wel den indruk maken, dat hij, die haar ontwierp, met moeite eenige zinsne den kon vinden, welke te zameu een soort 7 j van koninklijke toespraak aan 's lands ver tegenwoordiging vormden. Zonder eenige overdrijving kan dan ook Worden getuigd, dat het tegenwoordig Mi nisterie, welks hoofd als een man van genie door zjjn vrienden wordt vereerd, voorden eersten keer geroepen de Kroon in staat te stellen aan de vertegenwoordigers des volks mededeeling te doen van den toestand des rjjks en van de wetgevende plannen voor de toekomst, zich van de taak kweet op een wjjze, nog zeer ver beneden het mid delmatige gebleven. 't Schjjnt wel, dat Mr. Kappeyne alleen dan zich moeite en inspanning getroost bij het zoeken naar phrases en argumenten, wanneer het (zooals bjj de toelichting der beruchte onderwijswet en bij het niet min der beruchte onderwjjsrapport aan Z. M.) vooral geldt, het in bescherming nemen der libertjjnsche partjj-politiek. FEUILLETON. GEORGE MORRISS, of de waaiuif.id gedurende een enkelen DAG. Vervolg. Dit tooneel had niet den heer White tot ge tuige alleen gehad, maar al de vennooten, die Verstomd stonden over hetgeen zij gehoord had den. Allen riepen eenparig en als uit eenen mond Uit: -Wat beteekent dat, mijnheer? Zijt gij krankzinnig? Wilt gij ons ruïneeren vroeg de heer Black. Gij hebt ons in een uur tijds meer dan T'ji honderd pond schade berokkendriep de heer Brown. Gij jaagt al onze kalanten weg. Wat scheelt u toch? Men doet mij vragen en ik zeg de waarheid, ""twoordde Morriss, verbijsterd door den stortvloed >an verwijtingen, waarmede men hem overstelpte. Wordt daarentegen van hem geëischt, een ware en waardige voorstelling van de positie van het oogenblik en van de regeer-inzich- ten voor een nieuwe wetgevende periode (en daartoe strekt toch een Troonrede) dan schieten Mr. Kappeyne's roemruchte ta lenten oneindig veel te kort en zijn geachte collega's brengen het niet verder dan hjj. De heer Kappeyne, wjj constateerden het reeds meermalen, is een pleitbezorger in optimaformadoch een degelijk bekwaam en gemoedelijk Minister-President is hjj volstrekt niet. Naar waarheid moet het dan ook wor den erkend, dat al stelde ook het vorig O bewind veler verwachting te leur en al beging het ook een tal van betreurenswaardige politieke fouten, het oneindig veel hooger stond dan de combinatie Kappeyne c. s. in zonderheid uit het oogpunt van het pres tige der Kroon tegenover Natie en volks vertegenwoordiging. Van minder politiek allooi (men vergeve ons de populaire uitdrukking) is wel nimmer een Nederlandsch Kabinet geweest; wij zouden schier geneigd wezen het Ministerie van de Putte-Pické, dat in 18G6 eenige maanden 't Bestuur in handen had, een prachtig Kabinet te heeten vergeleken bjj 't armza lig j> politiek meubelstuk dat thans achter de groene tafel staat opgericht. Na al hetgeen elders reeds over den in* houd of niet-inhoud van de Troonrede ge zegd werd, zullen wjj onze ongunstige mee ning wel niet breedvoerig behoeven toe te lichten. Slechts bjj enkele punten staan wjj nog even stil. En dan wijzen wij er al dadeljjk op hoe dit ministerie den weinig benijdbaren over moed bezat, om in de eigen Troonrede, waarin het zelf moet erkennen, dat de At- jeh-oorlog nog volstrekt niet geëindigd is, en waarin het aankondigt, dat nieuwe las ten op de Natie moeten worden gelegd (een natiouale ramp, door 't Kabinet aan geduid met de bewimpelende woorden, dat versterking der Rijksmiddelen noódig is) te durven beweren, dat er gunstige mededee- liugen te doen waren nopens den toestand des lands. Gunstige mededeelingen De waarheid! wat wilt gij daarmede zeggen? Gij beweert, dat onze etiketten valsfeh zijn! riep White uit. Dat wij omtrent de hoedanigheid onzer goederen bedriegen, om ze duurder te kunnen verkoopengalmde Black. En dat zulks de gewoonte van bet buis is! vulde Brown aan. Het is de waarheid, mijne heeren, en ik moet de waarheid zeggen, als zou ik het besterven! riep George in twijfeling uit. Verlaat ons magazijn! riep de he»r White. Ga heen, ongelukkige! beval Black. En treed nooit meer orer den drempel van ons huis, bulderde Brown. Morriss greep zijn hoed, sprong over de toon bank, nam de zijde onder den arm, welke hij op zich had genomen aan mejuffrouw Lysle te bren gen en verliet het magazijn. Het gaat goed, sprak Morriss bij zich zei ven, terwijl bij de straat, inging. Nog geen zes uren lang ben ik begonnen de waarheid te zeggen en zonder dat ik eenigen misstap heb begaan,beu Alzoo zijn het gunstige teekenen: dat de bodem der schatkist te zien is; dat de oorlog met Atjeh ons goud en ons bloed blijft verslinden; dat in alle takken van volksbedrijf (in strijd met de optimistische verzekering der troonrede) stilstand en achtergang zichtbaar zijn; dat van Oost-Indië van een nationale last een nationale last, door het radicaal wanbeleid gemaakt werd; dat men voor West-Indië nog niets duurzaamstot herleving en herstel van het zieke en kwijnende verrichtte; dat allervvege teekenen van sociale ont binding, als gevolg van de rampzalige uitwerking van de heillooze theoriën van den dag, worden gezien en betreurd dat der Natie, reeds zoo zwaar op be lastinggebied gedrukt, nog nieuwe en gehate heffingen wachtenen dat (om het ergste het laatst te noemen) ook door het toedoen der Regeering en het woelen harer politieke vrienden, de meest gevaarlijke hartstochten, die van Godsdienst twist en politieken haat, zijn opgewekt en aangewakkerd, ook door het tot stand komen qpner wet op het lager onderwijs, welke duizenden bij duizenden treft in hetgeen het dierbaarst voor hen bleek. Ondanks al die nevelen die zich gelegerd hebben over ons dierbare vaderland, weet het Ministerie van niets anders te spreken dan van licht! Tot die lichtpunten» behoort ook het vriendschappelijk karakter onzer betrekkin gen met de buitenlandsche Mogendhe len. Als dat licht niet maar al te liefelijk wordt! Men lette er namelijk op, hoe juist dezer dagen in een der invloedrijkste Duitsche bladen, de wensch werd geuit, dat de huwe lijks verbiudtenis tusschen Prins Hendrik en Prinses Marie van Pruisen tot gevolg mocht hebben een inniger relatie tusschen Neder land en Germanië. Uit verschillende beschouwingen en be- toogen, opgenomen in Duitsche persorganen blijkt overigens duidelijk genoeg hoevelen in Duitschland niets liever zouden zien dan een vredelievende annexatie.» Vooral (zoo denkt men bij onze naburen) zoetjes aan. ik onterfd door mijn oom en door mijne patroons op straat gezet! Zal het verder eveneens gaan? En zal Louise mij ook mijn afscheid geven, als het toeval wil, dat ik haar eenige niet zeer aan gename waarheden moet zeggen? En het is niet onmogelijk, dat men mij als een gevaarlijke gek in Bedlam opsluite! IV, Wat hen ik toch dom geweest om zulk eene verbindtenis aan te gaan, ging George Mor riss voort. Wat zal ik nu doen? Waar moet ik nu heen? Hoe spoediger ik te Bedlam zal zijn, hoe beter- Daar, ten minste, zal men mij niet buiten de deur zetten, omdat ik de waarheid zal gezegd hebben; integendeel, hoe meer ik die zal spreken, voor des te krankzinniger zij mij zullen houden en hoe beter zij mij zullen bewa ken Maar wat moet ik aanvangen in af wachting, dat ik er ben? Besluiteloos keek George Morriss om zich heen. Langzaam, redeneeren die lieve Duitsche broeders, gaat inzonderheid tegenover Hol land zeker. Wij zouden zoo gaarne zien, dat uit den boezem der Nederlandsche Staten-Generaal eens een krachtig protest tegen die Duitsche annexatie-zucht werd vernomen. Ook van den kant der Bewindslieden zouden wij een woord van ontkenning van verbreide geruchten, nopens een nauwere aansluiting aan het Duitsche Rijk, aller minst overbodig en misplaatst rekenen. Zulk een nationale demonstratie zouden wij als een lichtstraal in het nevelachtig heden begroeten, welke ons eenigen moed voor de toekomst zou instorten. Men moet, dunkt ons, in Duitschland vol komen ontnuchterd worden ten aanzien der gewaande annexatie-winsten, die behaald zouden moeten worden uit een verbindtenis, uit louter liefde gesloten door een beminden Prins, van wien wij ons overtuigd houden, dat Hij persoonlijk bereid zou wezen, tot zijn laatsten druppel bloed voor het be houd van 's Lands zelfstandigheid en onaf hankelijkheid te storten. Zal ook die quaestie bij het adres van antwoord besproken worden? Zal er, in 't algemeen, eenige opgewektheid bij de min derheid in de Tweede Kamer bestaan, om tegen de aanmatigingen en onjuiste voorstellingen der meerderheid op te komen? Wij weten het natuurlijk niet; doch wjj hopen dat althans enkele leden der Kamer, zij het dan ook met een kort en kernachtig woord, zullen opkomen tegen het jagen en streven der bovendrjjvende richting, welke, wordt aan haar drijven geen paal en perk gesteld, onze vrijheid en welvaart geheel dreigt te gronde te richten. D. M. Gisteren begon te Woolwich het onderzoek in zake de botsing tusschen de stoomschepen Bywell Castle en Princess Alice. Het eerste werd gehoord George Thomas Loog, de stuurman le kl. van de Princess Alice. Zijn verklaring luidde in hoofdzaak aldus„Er waren ongeveer 750 personen aan boord. Het schip liep elf knoopen in het uur. De avond was zeer schoon. Even na het invallen van de schemering werden de lantaarns geheschen. Ik Mij eene kleinigheid geven, mijnheer, sprak een bedelaar, hem naderende. Niets, antwoordde Morriss; ziet gjj niet, dat ik zelf arm ben? Ik ben zonder werk, mijnheer. Des te beter, en ik ook. Het is buiten mijne schuld, mjjnheer- En ik dan? Is het de mijne? Ik heb twaalf kinderen, mijnheer. Dan zijt gij rijker dan ik, die er geen heb. Hoe durft gij mij nog vragen? Ik bid u, mijnheer, het is om wat brood te koopen. Ik verlang niet, dat gij daaraan gebrek lijdt, hernam Morriss, die hem, na hem eene kleinigheid geweigerd te hebben, drie shillings gaf. Hij richtte vervolgens zijne schreden naar het hotel The golden Sun, waar hij zijn pakje in be waring gaf, zeggende, dat hij het tegen den nTond zou komen afhalen. Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1878 | | pagina 1